“Ik ben het vermogen om te vliegen verloren”. Ze zei het afgemeten alsof ze gewoon meldde dat de koffie op was. Hij draaide zich verbaasd om.
“Hoe bedoel je?”, vroeg hij voorzichtig. Haar mededeling was breekbaar. Vragen zijn soms als hamers en vermorzelen het antwoord voor je het krijgt.
“Vroeger kon ik vliegen in mijn dromen. Het was een manier om te kunnen vluchten uit een gevaar”, zei ze, “nu moet ik het redden met alleen maar te kunnen lopen. En soms gaat dat te langzaam en verlies ik.”
Wat ze verloor, dat wist hij niet, maar hij kon wel iets bedenken. Ook hij moest soms wel eens vechten en ook bij hem liep het wel eens slecht af.
“Misschien ben je te volwassen geworden”, suggereerde hij, “en moet je terug leren verbeelden.”
“Verbeelden?”, vroeg ze.
“De mogelijkheden terug verbeelden. Kinderen verbeelden vaak oplossingen voor problemen omdat ze de beperkingen van de werkelijkheid nog niet kennen”. Hij had het gevoel dat hij een tegelspreuk voorlas.
“Verbeelden”, zei ze. Het werd stil.
“Het kan ook zijn dat je gewoon zonder brandstof zit”, zei hij.
“Brandstof?”, vroeg ze.
“Een vliegtuig kan niet vliegen zonder brandstof. Een mens kan niet verbeelden zonder geloof.” Weer een tegeltje.
“Geloof?”, vroeg ze nu. Had hij het nu plots over kerken?
“Als niemand in je gelooft, dan verlies je je verbeeldingskracht. Of eerder, als in je geloofd wordt, dan ga je vliegen.” De muur werd helemaal betegeld.
In stilte keken ze samen naar de glanzende muur vol wijsheden. In de reflectie zag hij vaag haar gezicht. Ze keek onnodig ernstig op die charmante wijze die haar zo kenmerkte en die hij als geen ander kende. Zo had hij haar ontdekt. Ze vond zijn uitleg toch iets te simpel. Hij wist dat ze dat dacht.
“Zou ik haar zeggen dat ik in haar geloof?”, vroeg hij zich af, “of vallen dan al die tegels op de grond?”
“Ik geloof dat je kan vliegen”, fluisterde hij.
“Wat zeg je?” Ze had het niet goed gehoord.
Hij lachte. De tegels waren blijven hangen.