Het licht gaat uit. Als waren ze aangesloten op dezelfde lichtschakelaar verstommen de tweehonderd monden in de zaal. Het geroesemoes maakt plaats voor een niets. Een niet-iets. Wat er was, is weg. In de plaats komt de plaats zelf. Niet leeg, maar gevuld met niet-iets. Geen afwezigheid van iets. Maar een aanwezigheid van een niet-iets. Een licht gaat aan. Eentje maar. En niets krijgt een gezicht, een stem. Een verhaal ontrolt zich van het podium over het publiek. Een wereld ontstaat. Woorden geleiden de emotie van het verhaal naar de zaal zoals bliksemschichten de energie van een storm naar de aarde brengt. Het publiek wordt bewogen. Lacht. Huilt. Ontroert.
Dat wonder voltrekt zich elke avond opnieuw in elke theaterzaal in elke stad en in elk dorp. Het is het slot van een wordingsproces waar tweehonderd mensen getuige van zijn. Waar acteurs en technici aan gewerkt hebben. De zevende dag van de schepping. De dag waar alles mogelijk wordt. Waar tweehonderd mensen hun iets tijdelijk inruilen voor een niet-iets. Een wereld ontdekken waarvan ze niet wisten dat ze erin zaten. Die andere werkelijkheid, naast de gekende.
Want twijfel niet, die wereld die zich ontwikkelt in de zaal, is echt. Niemand kan ontkennen dat de tranen, de lach, de schrik niet echt zijn. Je kan het alleen niet aanraken. Niet meenemen. En dat is net de betovering. Theater.
Straks gaat het licht terug aan.