Een weiland vol dromen

Ze had gelachen. Hij had getwijfeld. Of ze hem nu uitlachte of om hem lachte. Het één zou pijnlijk zijn, het andere hoopgevend. Want als ze lacht, breekt de hele hemel open*.

Hij zat daar bezweet. Zonet had hij opnieuw honderd meter ijzeren rails eigenhandig door zijn weiland gelegd. Dat weiland, dat had hij van zijn vader geërfd. Daar stonden vroeger koeien op. Maar hij hield niet van koeien. Wel van treinen. Als kind zwaaide hij naar de stellen die voorbij zoefden op het spoor langs het weiland van zijn vader. En soms toeterde de machinist. Als er twee voorwaarden waren voldaan: hij moest gezwaaid hebben en de machinist moest er zin in hebben. Dat laatste viel doorgaans nog wel mee. De meeste machinisten toeterden. Ook al hadden ze een slechte dag. Ze waren er vaak zelf over verwonderd dat ze dan toch nog onwillekeurig toeterden als er zo’n jongentje naast het spoor enthousiast stond te zwaaien.

Hij zat daar dus van het harde labeur om die ijzeren sporen door dat hobbelige weiland te leggen. In een mooie bedding van grint, de ballast. Hij kende de woordenschat van de treinwereld. Daarover had hij gelezen. Hij legde zijn spoor naast het echte spoor van de spoorwegmaatschappij. Het was zijn droom. Om een spoorlijn aan te leggen. Zijn spoorlijn. Eén rechte lijn. Geen bochten, geen wissels. Gewoon één rechte lijn. Waar die naartoe liep, wist hij niet. Ergens in de verte, liefst heel ver. Daar waar zijn centen op waren om nieuwe sporen te kopen. Hij vond dat mooi. Een nutteloze spoorlijn die nergens naartoe ging, behalve naar de toekomst. Naar een plek die hij nu nog niet kende. Een plek die nog niet bestond, zoals de toekomst niet bestond.

Zijn vrienden vonden hem een fantast. Waar hij zijn energie in stak? En zijn centen. Het was niet de eerste keer. Hij had ook ooit een ladder in elkaar geknutseld. “Om de hemel te beklimmen”, had hij gezegd. Een oneindige rij van sporten, aanvankelijk verticaal omhoog. Tot de gemeenteambtenaar hem zei dat het niet mocht. Hij had geen vergunning aangevraagd. Om naar de hemel te klimmen. De ladder had hij dan maar in zijn weiland gelegd. Naast die hele lange koperen buis, die hij ook eerder had gemaakt. Je kon er in spreken en enkele honderden meters verder luisteren naar wat hij zei. De eerste versie van het internet, zo noemde hij zijn buis. Zijn vrienden lachten, maar ergens benijdden ze hem om zijn niet-aflatende kinderlijke naïviteit. Zij waren die kwijtgespeeld tijdens het groot worden.

En nu zat hij daar. Naast zijn sporen. Ze had hem wat te drinken gebracht. Een excuus om naar hem te komen. Ze voelde zich ook aangetrokken tot die vreemde man met zijn weiland vol dromen.

Ze lachte. Ze had hem gevraagd waar die sporen naartoe liepen. “Naar je hart”, had hij gezegd, omdat hij ook rond die verdomde veertiende februari niet omheen kon. Het was eruit voor het besefte. Hij schaamde zich toen hij de woorden uit zijn mond hoorde klinken. Maar terwijl ze lachte, kreeg ze het toch warm vanbinnen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *