Ook al heeft de zomer het moeilijk om afscheid te nemen van mijn tuin, de natuur laat zich niet dicteren. Ze volgt haar eigen ritme, het ritme van de seizoenen. Achteraan begint de kastanje reeds zijn eerste bladeren af te schudden. De kerselaar zal binnenkort volgen. Ook in de tuin staat een kleine appelboom voor wie de herfst al enige tijd begonnen is. Het boompje is ziek en verliest zijn kracht. De appels zijn niet de vruchten geworden die het in gedachten had. Niet alle plannen worden gerealiseerd, zelfs deze van de natuur niet.
Het lijkt zo fout. Bomen die niet doorgroeien. Het is zoals een verhaal dat ergens in een paragraaf gewoon stopt. De lezer achterlaat met enkel het blad. Het blad dat tot niets meer dient, zonder letters. Een blad zonder letters, leven zonder vorm.
Met het vallen van de kastanjebladeren, het verkleuren van de kerselaar en de beukenhaag, het vertraagde groeien van het gras, lijkt het alsof de tuin meeleeft met de strijd die de appelboom voert. Bomen zijn gemaakt om te leven en ook in deze fase van zijn leven stuwt het boompje zijn sap tot in het verste punt van elk blad. Zij het met moeite. Ik kan niet anders dan mijn appelboom aanschouwen en wachten. Ik kan niet anders dan kijken naar de boom en verwonderd blijven over het leven dat zich voltrekt in die verzameling frêle blaadjes die zijn kruin ondertussen geworden is. Zelfs nu zie je de kracht van het leven, de energie van waaruit we allemaal gemaakt zijn. De steeltjes trekken mijn aandacht. Ze symboliseren net dat moment waar je nooit wou zijn en als je er bent, je hoopt dat je er toch even mag blijven. Het zien van het leven in dat ogenblik brengt mededogen, wat zoveel meer is dan medelijden. Leven scheidt wie elkaar lief heeft, schrijft Jacques Prévert, zacht, zonder geluid.
Achter het raam zit het meisje met vermoeide ogen te kijken naar de kleine appelboom. De bladeren op het langzame gras. De tuin omhelst haar. In haar stroomt energie tot in de toppen van haar vingers. Langzaam. Maar het stroomt. Hier zijn geen letters voor.