Het raam van de trein kijkt naar haar. Ze ziet het niet. Zoals al die andere reizigers kijkt ze niet naar het raam. Ze kijkt er door, ziet het landschap dat aan haar voorbij trekt. Geen koeien in deze tijd van het jaar, ook al horen ze onlosmakelijk bij de sporen.
Het raam kijkt naar haar en probeert haar te helpen. Ze merkt het niet. Van een raam verwacht je immers niet dat die jou kan helpen, laat staan zou helpen. En toch doet het raam waar het goed in is. Het reflecteert haar beeltenis. Haar gezicht, weerspiegeld in het raam van de trein. Heel af en toe, als ze nog eens controleert of ze er goed uit ziet vlak voor de werkdag begint, ziet ze zichzelf wel eens in het raam. Nu niet. In gedachten verzonken, kijkend naar alles wat voorbij komt. Niets.
Het raam weet dat ze er goed uit ziet. Ook nu. En het raam kan dat weten. Het is expert in het weerspiegelen van gezichten. Haar weerspiegeling verdwijnt in de treincoupé. Eén reiziger ziet haar gezicht. Hij kijkt naar haar mooie gelaat, maar ze ziet het niet. Ze houdt er niet van bekeken te worden. Toch niet op de trein. De reiziger kijkt onderzoekend. Hij kijkt vanop afstand en vraagt zich af wat ze denkt.
“Waar moet ik naartoe?” vraagt ze zich af. Een gekke vraag als je op een trein zit. De opties zijn immers beperkt. Haar vraag is ruimer dan de reisbestemming van de trein. “Wat geeft mij energie?” vroeg ze hem nog voor ze vertrok. Het was een vraag die bij haar was blijven hangen na dat gesprek van vorige nacht. Hij had verteld dat er dagen waren, waar je met een energieoverschot de dag afsloot, zelfs als kende die dag hard labeur. En soms was er wel eens een dag waar je een energietekort had. Zolang deze dagen in de minderheid waren, was het goed.
Het raam probeert haar te antwoorden. Door haar gezicht te tonen. Door haar te laten zien wat er altijd is. Zijzelf. Ze weet wie ze is. Maar zoals al die andere reizigers, vergeet ze dat al eens. En vraagt ze zich af wat ze moet doen. Niets. Gewoon zijn. Haar mooie zelf. En zeker op de trein. Het is immers de enige die weet waar hij naartoe gaat.
De reiziger kijkt nog één keer naar haar en wendt zijn blik af. Hij legt zijn pen neer en stopt met schrijven. Morgen gaan alle forenzen met vakantie.