Als je in de horeca werkt, dan weet je dat de Zaal zijn eigen leven leidt. De Zaal, dat is die wereld aan de andere kant van de deur, de andere kant van de bar, die plek waar veel meer tafels en stoelen staan dan wat je normaal zou verwachten. Er zijn altijd lege stoelen. En dat moet ook. Want als ze allemaal bezet zijn, kan de Zaal niet ademen. Een lege stoel vertelt een geschiedenis. Wie heeft daar allemaal op gezeten? Een lege stoel toont ook mogelijkheden. Wie zal er nog allemaal op zitten? Wat brengt de toekomst? Een lege stoel zorgt voor zuurstof. En de Zaal, dat kan ook het Terras zijn. Als er geen dak boven zit tenminste.
De uitbaters keken naar al die stoelen op het terras van hun restaurant. Twee vrouwen, één voor de bar en één erachter, een kok. In de keuken veel personeel dat in de weer was om het diegenen die op de stoelen zaten, gemakkelijk te maken. En ook al kenden ze hun kleine en grote zorgen, hun kleine en grote verdriet, in de Zaal lieten ze dat niet zien. Ze waren steeds klaar om hun gasten te ontvangen. Professionals, maar met passie. Een uitzonderlijke combinatie.
In de schaduw op het terras stond een klein podium, haast onopvallend. Daarop twee muzikanten. Een orkest zorgt vaak voor sfeer zoals de kleur van de tafellakens dat ook doen. Of de gordijnen. Deze muzikanten waren echter niet zomaar muzikaal behang. Ze hadden een mysterieuze gave. Ze konden de gedachten lezen van diegenen die op de stoelen zaten, en deze omzetten in de meest bijzondere klanken. Niemand wist hoe dat kwam. Wie erover hoorde, geloofde het niet. Je moest het komen beleven om het te kunnen geloven. Van ver kwam men naar deze zaak. Als gast kwam je in een andere wereld terecht. Een wereld waar je je meteen goed voelde alsof het een wereld was die je al kende. Maar zoals dat altijd gaat, was het de wereld die de gasten kende.
Er zaten er negen op het terras. Een vrouw. Kennelijk haar tweede reis naar deze plek, want ze vertelde luidruchtig over hoe het er was aan de man naast haar. Ze had het over tempels en olijfbomen. En mannen. Die ze blijkbaar niet had gekend maar wel had gemist. Zij was gekleed in een fleurig zomers jurkje alsof ze de zon wou overtreffen. Hij keurig in pak. Stil, luisterend naar de vrouw, die de zijne niet kon zijn. Daarvoor luisterde hij te aandachtig, zelfs te beleefd. Hetgeen partners vaak amper doen. Hij was wellicht geleerd. Hij was kaal. In een drukke straat groeit geen gras. De piano speelde één noot. Soms is één noot genoeg. Als het maar de juiste is.
Wat verder zaten drie zussen. Dat zag je meteen. Het ging er heftig aan toe. De één wist het steeds beter dan de ander, zoals zussen het altijd beter weten. Er was wellicht een vierde, want een vrolijk meisje moeide zich af en toe wel in het gesprek. Maar ze zat apart met een vriendin, haar vriendin. Dat zag je zo. Het leek alsof ze elkaar al lang niet meer gezien hadden. Hun aanwezigheid bracht een extra accent op het terras. Mooi en in harmonie. Ze genoten van de zon en van elkaar. Het terras was een plaatje zoals op een postkaart. Iedere toerist kon er zich in herkennen.
Een iets oudere man en een vrouw kwamen toe. Zoals je het nog maar zelden ziet, schoof de man galant de stoel voor de vrouw achteruit. De vrouw, sierlijk en gracieus. Je zag dat ze uit een ander tijdperk kwamen. Ze namen plaats. Alle aandacht verschoof naar dat nieuwe koppel. Ze zagen er nochtans heel gewoon uit. Maar iedereen voelde dat dit niet zo was. Dit was een relatie met die bijzondere patina, zoals je die soms op waardevolle sierraden en ornamenten vindt. Dit was verliefdheid die geoxideerd was tot liefde. Transcendente liefde. Liefde waar geen woorden voor waren. Ze zeiden dan ook niets. Het hele terras werd stil. Enkel de piano en de zangeres speelden een lied. Hun lied. Het hele terras werd ondergedompeld in de emotie die tussen de woorden en de noten zat.
En de uitbaters, die luisterden en knikten. Ze wisten dat dit het bevel van de hemel was.