We denken vaak dat het redden van de natuur een universeel inzicht is, die een evidentie moet zijn over de hele wereld. Het gaat immers over het redden van alle planten en dieren van over de gehele wereld. We beseffen amper dat de onderliggende redenering behoorlijk Westers is en dus helemaal niet zo universeel. Voor Westerlingen staat de natuur ten dienste van ons, schepsels die naar ons inzicht aan de top van de ontwikkelde natuur staan. Vruchten, wortels, noten, planten en later dieren, staan ter onzer beschikking. Nadat wij vanuit een biologische evolutie ons zijn gaan voeden met stukjes natuur, hebben wij onszelf het cultureel, zeg maar ethisch, recht toegeëigend om de natuur te onderwerpen aan onze noden. Zodra de voedselverzamelaars beseften dat je je beter kan vestigen om te overleven, hebben we van de natuur een cultuur gemaakt. De natuur werd aangelegd in percelen, tot nut van ons allemaal. Als Bayer vandaag met monstertractoren door de velden rijdt en deze besproeit met het kankerverwekkende glyfosaat, dan komt dit om dat we ooit gestopt zijn met wandelen en verzamelen. Als we dus glyfosaat willen verbieden, dan wil dit zeggen dat een halt toeroepen aan het ontwikkelen van een cultuur. Stappen terug zetten aangaande de wijze waarop we omspringen met onze natuurlijke grondstoffen is veel meer dan het aan banden leggen van een kapitalisch model van een chemiereus. Elke groei in cultuur is tegelijkertijd een beetje afbraak van natuur. Cultuur en natuur zijn communicerende vaten. Willen we de natuur in haar eer herstellen, dan lijkt het me nodig om onze vermeende biologische superioriteit bij te stellen. Beseffen we dit wel?