De paradigm shift die ik in de vorige berichten beschrijf, vraagt evenwel een kanttekening. De scola, die tot doel had, vrije tijd te geven om te denken, of ook wel tijd creëerde om vrij te denken en inzichten te ontwikkelen, evolueerde in zekere zin naar een geconformeerde vrije tijd. Scholen werden vormingsprocessen waar de klemtoon meer ging liggen op het aanleren van bestaande inzichten. Al heel snel hadden machthebbers door dat nieuwe inzichten de basis waren voor het ondermijnen van de gemeenschap waar ze voor stonden. De eerste scholen, uitgebaat door geestelijken, beschouwden de school dan ook liever als een verlengstuk van hun kerk waar een ideologie als vermomd kennis aan de bevolking werd over gedragen dan wel als een plek waar je zou mogen nadenken over de schepping. Stel dat je ontdekt dat de vrouw niet uit die rib van Adam werd gemaakt…Tot vandaag zit in scholen, die hun wortels hebben in een religieuze structuur, dit probleem vervat. Verweven tussen al die neutrale kennis over taal, wetenschap en wiskunde, zit die ene geloofsovertuiging die de betrokken organisatie aanhangt en die ze, omwille van die verwevenheid met al die neutrale kennis, als een natuurwet binnen lepelt in de hoofden van de pupillen. Je merkt daarenboven ook dat onnodige en zelfs storende spanningsveld dat hierdoor ontstaat. Legio zijn de vragen over zijn of haar geloof die een topwetenschapper uit bijvoorbeeld een katholieke universteit steeds opnieuw krijgt als hij of zij aan de vooravond van een wetenschappelijke doorbraak staat. Vragen die feitelijk niets met de wetenschap te maken hebben. Vragen die zoeken naar de verzoenbaarheid van de wetenschappelijke ontdekking met het geloofsovertuigend dogma dat in gedrang kan komen. Vragen die weliswaar vooral gesteld worden omwille van hun populaire karakter, eerder dan om de waarde van het antwoord. Meestal hoor je drie soorten antwoorden als dergelijke vraag aan de wetenschapper gesteld wordt. Ofwel is het antwoord dat het wetenschappelijk resultaat geen wetenschappelijk bewijs in zich draagt over de geloofskwestie[1] (dat is het simpele antwoord). Ofwel merk je dat de wetenschapper probeert uit te drukken dat de wetenschappelijke inzichten geen antwoord bieden op het mystieke[2] (vaak een lang, onduidelijk en soms zelfs paradoxaal antwoord). Hierbij verwart de wetenschapper soms de Schepper en zijn creaties met wat hem emotioneel overkomt of eerder overspoelt en in hem beweegt. De aanwezigheid van wat wij energie noemen, wat ons beweegt[3], wordt onderkend maar de oorsprong ervan blijft een mysterie. Er komt dus geen echt duidelijk antwoord.
Tot slot is er nog een antwoord dat verwijst naar de ontologische beperking van de wetenschap. In de wetenschap is het onderzoeksobject vaak de referentie van het onderzoek, hetgeen vast ligt, ook al is het ongekend. Maar wat als je onderzoeksobject de vraagstelling in de weg staat? Stel je gaat op reis naar het “Noorden” (je wetenschappelijk onderzoek betreft het vinden van het noorden). Waar je ga dan naartoe als je de noordpool hebt bereikt? Waar ligt het Noorden dan? Verandert de bestemming van je reis of het doel van je onderzoek? Het Noorden is een singulariteit, een letterlijke unieke ongewoonheid, waardoor het moeilijk wordt om daar onze klassieke denkmodellen, die doorgaans op patroonherkenning gebaseerd zijn, op toe te passen. Kan je op een singulariteit een regel plakken? Of is dit een contradictie? Kan je het alleen maar (proberen) definiëren? Eens je de Big Bang hebt gedefinieerd als het punt en moment waarop het heelal is ontstaan en hiermee ook de tijd, wat was er dan voor de Big Bang? Als je ervan uit gaat dat tijd (lees: evolutie) pas is begonnen vanaf het ogenblik dat de Big Bang gebeurde, dan wil dit zeggen dat er voor de Big Bang geen tijd was en geen evolutie. Het is een concept dat ons even moeilijk ligt als een kompasnaald die het noorden zoekt op de Noordpool.
Ook neutrale “staatsscholen” kampen met een gelijkaardig “vrij-tijds”-probleem. Bij staatsscholen is er uiteraard geen sprake van een vooringenomenheid vertrekkend vanuit een geloofsovertuiging maar er wordt wel vanuit de overheid een doctrine uitgevaardigd over wat belangrijk en niet belangrijk is voor de opleiding van elke student in elke opleiding. Voor literatuur wordt een canon samengesteld, bestaande uit boeken geselecteerd door een extern orgaan (opnieuw: een kleine groep beslist voor de grote gemeenschap) op basis van criteria die ver staan van wat de essentie van literatuur is. Eindtermen worden afgestemd op wat maatschappelijk en vooral economisch nuttig is. Onderzoeksmiddelen voor universiteiten worden liefst, zeg maar uitsluitend, toegekend aan onderzoeken waarvan de politicus begrijpt waarover het gaat en dan nog liefst aan onderwerpen waar deze laatste nog binnen zijn ambtstermijn de vruchten kan van plukken. Ik ga kort door de bocht, maar je kan stellen dat de overheid ook haar “geloofsovertuiging” heeft en deze beïnvloed de wijze waarop wij opleiding geven. Het is een beperking van de “scola”: scholen moeten de broodheren te dienen.
Tot slot is er de heersende culturele ethiek waarin we onbewust permanent in ondergedompeld zijn en die een grote stempel drukken op wat we als ons objectief referentiekader beschouwen voor wat een school moet aanleren. Denk bijvoorbeeld aan de wijze waarop we vandaag met vrouwen en kinderen omgaan. Het was ooit ondenkbaar dat een vrouw tot (hogere) studies zou toegelaten worden. Ze zouden er genetisch niet toe in staat geweest zijn, aldus de dan denkende mannelijke elite.[4] En kinderen waren ooit (en nog) interessante werkkrachten, omdat ze vlot door onder weefgetouwen door konden kruipen. We blikken misprijzend terug op deze praktijken, terwijl ze toen het aanvaarde ethisch kader vormden. Het enige wat we hieruit best leren, is dat het ethisch kader waarin we leven, ook onderworpen zijn aan een evolutie en dus ten allen tijde geëvalueerd kunnen en moeten worden. Durven we ons huidig ethisch kader in vraag te stellen?
Zijn onze scholen dus wel degelijk echt scola, plekken van het vrije denken? Wat mij betreft, is dit één van de belangrijkste vragen van onze samenleving. Ze gaat immers over een basispijler waarop onze maatschappij is gebouwd. Bij uitbreiding kunnen we ook de vraag stellen of een beleidsorgaan dat al eeuwen bestaat, zichzelf uberhaupt in vraag kan stellen?
[1] Denk hierbij aan George Lemaître, die als katholiek priester aan de Katholieke Universiteit van Leuven, onderzoek deed naar het uitdijende heelal en zo de grondlegger werd van de theorie rond de oerknal. Lemaître gaf aan de oorsprong van het heelal lag bij een grote explosie, een big bang, maar hij zei erbij dat hij niet kon weten wie er op “het knopje had gedruk”. Dat kon nog altijd de Schepper geweest zijn.
[2] Met het mystieke wordt emotie bedoeld die zich trancendent manifesteert: bewogen zijn, ontroerd zijn, medeleven, zijn daar voorbeelden van.
[3] Energia = kracht in actie, hetgeen ons in beweging brengt.
[4] Het duurde tot 1882 vooraleer de eerste vrouwelijke student Sidonie Verhelst werd ingeschreven in aan de Gentse Universiteit.