De rit naar huis gaat vlot maar koud. Vooral op het perron is het fris wachten op een treinverbinding naar Oudenaarde. Ik ben onderweg van Rijsel naar Zingem na een week lesgeven aan ISTC, één van de afdelingen van de katholieke Universiteit van Lille. Een week is veel gezegd. Samen met een collega gaf ik gedurende drie dagen drie maal één sessie van drie uur over innovatie, ethiek en influencer marketing: hoe moeders hun kinderen opvoeren op sociale media voor kortingsbonnen en hiermee de toekomst van hun spruiten te grabbel gooien. De rest van de tijd werd gevuld met eerder sociale activiteiten of free time zoals het op het programma stond. Enigszins kritisch blik ik dan ook terug op de investering van Europa in dergelijke initiatieven. Vijf dagen spenderen om negen uren les te geven met twee docenten geeft een ander perspectief op het begrip overhead. De kwaliteitsbewaking op dergelijke initiatieven, die bestaat uit het invullen en laten ondertekenen van allerlei controleformulieren, kunnen niet verhinderen dat een opdracht dan toch eerder aanvoelt als een overbetaalde vakantie. De contacten waren waardevol, met een zeer gastvrije ontvangende instelling en de verschillende andere collega’s uit Canada, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Bulgarije en Litouwen waarmee al snel een fijn gesprek op gang kwam. De vertegenwoordigers van deze laatste regio waren niet op hun gemak. De jonge docente twijfelde of kinderen krijgen wel verstandig was met Poetin op enkele honderden kilometers. De collega uit Bulgarije herinnerde zich nog levendig hoe ellendig alles achter dat IJzeren gordijn was.
Die collega zorgde voor een bijzonder menselijk gebaar aan het begin van de week. Tijdens de kennismaking deelde ze aan elk van ons een rood touwtje uit, zo eentje die je wel eens bij de bakker vindt. Daaraan bevestigd een parel in de vorm en de kleur van het “oog” dat ik vooral vanuit de Turkse traditie ken. Met het touwtje en het oog maakte ze voor elk van ons een armbandje dat ze rond onze pols bond met de opdracht dat we op dat ogenblik een wens moesten doen. We worden verwacht het armbandje uit te doen en aan een tak van een boom te hangen zodra de lente aanbreekt en de eerste bloesems verschijnen. Een klein ritueel dat ons met veel aandacht werd aangereikt. Hoe fijn kan een ontvangst zijn? En hoe bijzonder kan ook een exotisch ritueel zijn in tijden waar wat “niet van bij ons” komt, zo vaak argwanend wordt bekeken. Open kennis maken met de ander middels datgene dat ons verbindt. Die avond voerden we samen uitgebreide gesprekken over motivatie en geloven in het kunnen van studenten, veerkracht en creativiteit. Waarom hadden wij geen geschenken mee om onze mede-Europeanen te verwelkomen. En wat zouden we meegebracht hebben? Chocolade? Ik koester het kleine armbandje en kijk uit naar die eerste bloesems. Benieuwd wat die wens zal geven.
De lokalen waar we werkten waren verzorgd en uitgerust met heel vlot werkende technologie. Projectoren en knopjes werkten zonder haperingen. Stel je een Harry Potter-Universiteit voor maar dan binnenin met zeer verzorgde auditoria, zo netjes alsof ze pas uit de verpakking komen. Hetgeen mij weliswaar opnieuw enigszins vreemd deed opkijken. Ook hier blijven we klaslokalen bouwen, bedoeld om met velen te kijken naar één persoon die vooraan staat te oreren. Hetgeen ik ook heb gedaan. Met plezier, want ik leg het graag uit. Maar ook hier zag ik mijn publiek zich verstoppen achter laptops en zag ik de smartphones, waarvan ik gevraagd had deze op te bergen, alsof ze zelf een leven leiden, onder banken naar boven schuiven.
De dagen ervoor had ik in België een uitvoerig overleg over de problematiek van leslokalen en het plaatsgebrek om al die studenten een stoel te kunnen geven. De corona-ervaring heeft geen nieuwe creatieve inzichten gegeven, zo lijkt het, want twee jaar later zitten we opnieuw met z’n allen in een arena met één attractie vooraan en een publiek dat zichtbaar een andere aanpak wenst. Ergens kan ik mijn studenten geen ongelijk geven. De enige echte reden waarom we onze schoolgebouwen eruit zien zoals we ze kennen, is omdat dit de wijze was om kennis over te dragen in de periode van de industriële revolutie. Dat studenten vandaag minstens de helft van hun kennis van de kleine en grote schermen halen, zonder tussenkomst van een gecertificeerd docent, blijven we negeren. Wat houdt ons tegen om de echte sprong naar de eenentwintigste eeuw te maken?
Misschien ben ik het wel: die docent uit de vorige eeuw die graag vertelt en even graag gelooft dat ze graag naar zijn verhalen komen luisteren. Er valt iets te zeggen voor dat didactisch toneel, maar zoals de echte theaters ook de komst van de bioscoop, de televisie en nu de smartphone hebben moeten verteren, zo moeten we misschien ook eens echt nadenken over die andere plekken waar kennis zeer rijkelijk vloeit. Zou je ooit een diploma kunnen halen met het kijken naar Youtubefilmpjes? Dat alles zit ik te denken terwijl ik naar huis spoor.
Het begeleid bezoek aan het museum voor Schone Kunsten van Lille – een aanrader – schiet ook door mijn hoofd. Een plek waar ik opnieuw naartoe wil. Later. Als ik een museum bezoek – dat gebeurt helaas niet zo vaak – dan ga ik meestal maar naar één of twee, maximaal drie werken kijken. Ik verslind niet graag kunst zoals het eten van een buffet van in een all-in hotel. Ik denk dan steeds aan de tijd die een kunstenaar nodig had om het werk te maken waar ik dan vijf seconden aandacht aan zou geven. Hoe kan ik een kunstwerk ervaren als ik veertig schilderijen en tien standbeelden aan mijn netvlies voorbij laat trekken. Koop een museumpas, suggereert mijn collega. Goed idee.
Het museum is ook een gebouw dat zoals een school, op wat technologie na, amper geëvolueerd is. Hier ervaar ik echter wel de meerwaarde van mijn bezoek door geconfronteerd te worden met de echte kunstwerken in tegenstelling tot de digitale kopieën die ik op mijn computer thuis kan bekijken. Weten dat de verf op enkele centimeters van mijn ogen door Rubens zelf op dat doek werd gezet, is een andere beleving dan de pixels op mijn beeldscherm.
Misschien moeten we dat meer doen. Studenten naar de plekken brengen waar het echt gebeurt, waar ze de smeerolie ruiken en de machines horen draaien. Daar onze auditoria bouwen: op het industrieterrein. Muzieklessen in de schouwburg, energielessen hoog in een windturbine. Terug het atelier in, zoals de raap van Rubens dat destijds deed (lees Suske & Wiske: De Raap van Rubens). Er valt wat voor te zeggen, dat werkplekleren. En misschien moeten we het werkplek-ervaren noemen. Het is immers zoveel meer.
Ik kom zeker terug naar het museum – Lille is amper vijvenzestig kilometer verwijderd. Om te verwonderen, om te leren, om te ervaren en om er echt te zijn. De geschiedenis van de schilder zoek ik wel even op met mijn smartphone in de aanslag.
In de trein luister ik naar Michael McDonald die een cover van Ray Charles zingt. Mcdonald vertelt hoe Ray Charles zelf de muziek brengt alsof het allemaal voor de eerste keer is. Er zijn in het moment. Misschien missen we dat iets teveel in ons klaslokaal. Dat we daar samen in het moment willen zijn.