Tuinkabouter

“Waarom hij het deed?” vroeg ze hem.

“Iemand moet het doen”, zei hij, “om de wereld mooier te maken.”

Er viel een stilte. De grootsheid van zijn ambitie verstomde het gesprek. Ze zag de planeet en ze zag hem. Samenvallend op haar netvlies. Half rustend op haar naakte bovenlichaam. Haar voelend. Hoe een dialoog soms helemaal geen verband kon houden met de omstandigheden waarin ze gevoerd werd. Het gaf het gesprek een absurde diepte, waarvan beiden zich afvroegen of er dan wel een diepte was.

Hij herstelde tuinkabouters.

“Je zou verwonderd zijn hoeveel mensen er gehecht zijn aan hun tuinkabouter”, had hij haar uitgelegd. Er lag altijd wel één te wachten in zijn atelier. Gescheiden van zijn kruiwagen of met een gebroken hengel en steeds vaker met geamputeerde ledematen.

“Gazonrobots”, zei hij. “Ze zijn de vijand nummer één van de weerloze tuinkabouter.”

“Alles van waarde is weerloos”, had ze geantwoord. Hij kon haar en Lucebert alleen maar gelijk geven. Weerloos als haar lichaam dat onder de ontdekkingstocht van zijn handen trilde. Ervaren handen in zorgzaamheid. Wie tuinkabouters herstelt, heeft aandacht voor het kwetsbare.

En zo lagen ze dus halfnaakt te praten over tuinornamenten. Afleiding van het echte onderwerp van gesprek zoals dat gaat. De beleving van elkaar. Aarzeling en twijfel. Dat was er na al die jaren nog niet uit. Er waren dan wel die korte momenten van zekerheid. Die momenten waar de richtingaanwijzer stellig de weg wees. Maar de weg is wijzer dan de wegwijzer* en dus blijft de twijfel een constante. Het is wat hen definieert.

Ze sloot haar ogen en verbeelde zich een wereld vol tuinkabouters. Aan randen van vijvers, verborgen achter een boom of een struik, of onbeschaamd in het midden van het gazon. Overal die kleine mannetjes van middelbare leeftijd met een witte baard en een rode muts op hun hoofd. Ze voelde de twijfel wegebben, haar lijf ontspannen. De schoonheid van haar verbeelding gaf haar zekerheid. Zeker dat hij zorg zou dragen. Voor haar en voor de tuinkabouters.

“Ik heb het warm”, zei ze.

“Ik ook”, antwoordde hij.

De zon was al achter de horizon verdwenen en de nacht nodigde hen uit.

Van achter zijn kruiwagen keek de tuinkabouter toe. Lachend om de oorsprong van de twijfel.

 

*: citaat Ulrich Libbrecht

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *