Wat is de zin? Laat me dat eerst letterlijk interpreteren: de zin in een tekst, in mijn geval de zin in een verhaal. Die zin is mij gaandeweg steeds meer gaan boeien. Aanvankelijk schreef ik zeer onbewust en heel zeker ook slechter dan hoe ik nu schrijf. Uiteraard is dat een gevolg van het ontwikkelen van ervaring of eerder het vele oefenen. Ik sprak vlot en wat ik schreef was, en is voor stuk nog altijd, een neerslag van wat ik zou zeggen. Toen ik enkele jaren geleden een nieuw geschreven theatertekst voorlegde aan het toneelgezelschap dat mijn stuk zou brengen, hoorde ik dat men mijn tekst onvoldoende literair vond, te volks zelfs of toch geen echte theatertekst. Ik weet dat twee spelers, die zich hadden aangemeld om bij mij te spelen, hierdoor zelfs afhaakten. Blijkbaar was mijn presentatie van wat ik zou gaan brengen indrukwekkender dan wat ik uiteindelijk maakte. Ik weet dat ik daar toch even van onthutst was en dat, zelfs vandaag, die ervaring soms nog doortrilt. Niettemin ben ik overtuigd van de stijl die gaandeweg de mijne is geworden. Al was het maar omdat theater voor mij nog altijd een verhaal brengen is, dat het publiek zowel begrijpt als kan meevoeren. Alleen maar een soort emotionele performance brengen, is niet aan mij besteed.
Opnieuw is Ulrich Libbrecht, die wel vaker zal terugkeren in deze teksten, hier een houvast. Ook Libbrecht hoor je praten als je hem leest. Ik merk echter dat zijn teksten, bedoeld voor specialisten, veel minder toegankelijk zijn dan zijn populaire publicaties. De eruditie die hij laat zien en het jargon dat enkel experten begrijpen, maken de teksten moeilijker om te lezen. Ik maak me zelfs sterk dat Libbrecht die moeilijke taal soms ook bracht om ernstig genomen te worden en niet omdat dit nu eenmaal efficiënt was. Hetzelfde bij Toon Hermans, dat andere ankerpunt van mij. Hele conferences ken ik van buiten en ook zijn poëzie kan ik smaken, ook al vinden velen deze soms de naam niet waard. Ik zag zelfs een verband tussen wat Hermans schreef en hoe hij het schreef en teksten uit het boedhisme die ik via Libbrecht leerde kennen. Zijn “zee zijn met de zee” is een populaire vertaling van wat spiritueel bedoeld wordt als de kosmos wordt uitgelegd. Of energie, om het met de woorden van Libbrecht te zeggen.
Edoch, ik schreef een boekje, de Kikker en de Oceaan in 2009 – nog niet zo lang geleden dus – en dacht dat het goed was. Anno 2022 herlees ik een stuk en zie ik dat er veel ruimte is voor betere taal, en eigenlijk ook betere inhoud. Ik ben er dus wel op vooruit gegaan, niet alleen in mijn schrijven, maar vooral in mijn besef van mijn eigen kwaliteit. Ik weet meer dan vroeger welke kwaliteit mijn zinnen hebben. En dus weet ik al een beetje beter waar ik maar gekomen ben in het beheersen van de geschreven taal en ik zie dat de weg nog lang is. Het is een troostend beeld van mijn vooruitgang. Daarenboven geloof ik nu ook, veel meer dan vroeger, dat wat ik schrijf altijd een oefening is voor wat ik morgen zal schrijven. Ik moet vaak denken aan Toots Thielemans die in zowat elk interview vertelde dat hij dagelijks “oefende”om zijn instrument te leren beheersen. Zelfs op zijn negentigste bleef hij oefenen, zoals hij dat toen zei. Nu pas begrijp ik wat hij bedoelt. Alles wat ik schrijf, is een oefening. Een oefening om de juiste zin geschreven te krijgen. Ik zoek dus heel zeker nog altijd naar de zin, de literaire zin.
Later meer hierover. Laat me het nu even hebben over die andere zin, de zin van ons bestaan. Of eerder, de zin van mijn bestaan.