Geheel in vertrouwen lag ze naast hem. Naakt. Zoals ook hij. Amper zichtbaar nu de maan zich niet liet beschijnen. Schakeringen van donker toonden hun contouren. Dat wist ze. En dat deerde haar niet. Niet omdat ze zo zelfzeker was, wel omdat ze zeker van hem was. Omdat hij haar zag zoals ze was. Zonder ogen. Omdat hij haar daarom liefhad. Dat wist ze en dat voelde ze. Dat ervoer ze.
“Vertel me de waarheid”, had ze eerder die dag gezegd.
“Wat is de waarheid?”, had hij gevraagd. Het leek een afwijkend manoeuvre maar was het niet.
Wat is de waar-heid?
Met die vraag gingen ze slapen. Tenminste, gingen ze naar bed. En lagen ze naast elkaar in de zomernacht.
Zijn het de feiten? Feiten zijn zelden zo helder als ze zelf pretenderen te zijn. Dat wist hij. En dat wist zij ook. Hoe je de feiten brengt, is vaak doorslaggevender dan de feiten zelf. Wat is dan de waarheid? Zijn de feiten de werkelijkheid? Of het verhaal? De vragen brachten hun hoofden aan het tollen.
Haar wereld was deze van de cijfers. De zijne de wetenschap. Allemaal feiten. Terwijl zij wist dat het verhaal over de cijfers zou bepalen wat de waarde was van haar bedrijf. En zijn wetenschap? Meermaals hadden zijn collega’s hun aannames moeten herzien. Hele definities gingen de schop op. Nu zouden snaren vertellen wat de werkelijkheid was. Een atoom kon je nog begrijpen. Het kleinste ondeelbare bolletje. Zo had hij het geleerd. Dat bleek dan toch deelbaar. En nu zou zelfs het bolletje niet bestaan. Zoals de noten van muziek niet bestaan, maar de klank wel. De trilling. De beweging van de lucht. En de noot…een kortstondig moment dat je vertelt hoe je de beweging kan veroorzaken.
Zouden haar emoties dan de waarheid zijn? Ze voelde toch wel wat juist was? Ze voelde toch of het goed “voelde”. Hij was de juiste geweest. Niet van een lijstje. Wel omdat hij juist aanvoelde. Ook daar ging ze aan twijfelen. Er waren er eerder geweest die juist aanvoelden. Ridders op witte paarden. Prinsessen op roze wolken. Zowel de ridders als de wolken verdwenen zoals ze kwamen. Onverwacht. Een botsing, een letsel, een breuk. Alleen de paarden bleven.
“Als kennis en emoties geen leidraad voor de waarheid zijn, wat dan wel?” vroeg ze.
“je lichaam”, antwoordde hij. Opnieuw leek het een goedkope zin om de nacht de richting in te sturen die hij wou. “We denken dat ons hoofd alles weet en ons hart alles voelt. En we twijfelen altijd. Behalve over ons lichaam. Dat kunnen we wegen en meten. En vooral, dat kunnen we gewoon zien. Twijfel zit niet in je lijf. Wel in je hoofd en in je hart. Je moet zien zonder kennis. En zien zonder emotie. Dat kan je niet met je ogen. Je moet kijken met je handen.”
Dus keek hij met zijn handen in de schakeringen van het donker die er niet toe deden. Hij voelde haar huid. Zij voelde zijn vingers. Wrijving als sensatie. Werkelijk. Hoe hij de vorm van haar borsten zag, haar billen. Toppen en dalen en hoe haar lichaam telkens reageerde. Ontspannen spanning. Dat was de waar-heid. De ontdekkingstocht die de nacht was. De ont-dekking. Het blootleggen van de waar-heid, nog verborgen onder hun naakte lijven. Het ware was de ervaring van de tijd. In het bed. Op het bed. Het was warm. Bloot. En daarom lag ze er in vertrouwen. Omdat hij keek met tien vingers en veel meer zag dan twee ogen.