Haar glas was half. Half leeg. “Maar ook half vol”, zo zegt hij.
“Ik krijg ze niet vol”, zegt ze gelaten.
“Moet dat dan?” vraagt hij, “moet het glas vol zijn?”
Het is niet de volle fles die telt, niet de volledige taart op tafel, niet de volle bankrekening. Het is het vullen. Het is het drinken. Het is het eten. Worden is waar het om gaat. Zijn is slechts een pauze tijdens het worden. Hij kijkt naar haar en ziet haar vaak in “worden”. Terwijl ze zelf zo vaak een houvast zoekt in het verstild moment. In een titel of een functie, een plaats of een rol, een relatie.
“Wie ben ik?”
“Je bent niets.”
Ze schrikt.
“Je wordt…”
Op hun rug kijken ze stil in het donker naar het plafond waarop het weerkaatst zonlicht spiegelt op haar albasten borsten. Het klimaat warmt op, ook in de kamer.
Hij denkt dat ze niet weet hoe goed ze in zoeken is. Al heel haar leven is ze aan het “worden” en dat boezemt haar onbewust angst in. De weg is niet rechtlijnig. De weg volgt de kronkels van de werkelijkheid. De weg meandert zoals de rivier in haar. Misschien verwart ze meanderen met twijfel. Ze is aan het worden. En dat is heel natuurlijk.
Onder de ogenschijnlijke kalmte op haar gezicht zit een vulkaan die slechts heel af en toe uitbarst. Hoe ze stoïcijns voor zich uit kan kijken achter de voile van haar ogen, het worden gaat door. Hij voelt haar hele koele lijf. Kalm trillend. Perzikzachte lippen die het verhaal van het worden zonder woorden vertellen. Altijd. Ook vandaag. Terwijl de zon haar toont dat morgen het worden verder gaat.
Hij wenst haar een wordend leven. Met wat geluk, warmte en liefde. Vooral veel liefde. Hij kust haar teder maar vol overgave. Omdat worden het best zo geserveerd wordt.