Hoeveel valt er nog te huilen in de wereld, vroeg ze zich af op de oneindig lange dag. Dat wist ze niet. Ze wist niet hoeveel er nog te huilen viel en nog minder dat ze midden in een oneindig lange dag zat. En dat laatste klopte ook niet helemaal, want een oneindig lange dag heeft geen midden. Er is immers geen einde. En zonder einde is er geen midden. Zonder doel ben je nooit halverwege. Dat was wiskunde. Symbolen met de ambitie om de werkelijkheid te beschrijven.
Ze zat op een stoel in de winterzon die dacht dat het al lente was. Het gras was nat en dat zou de rest van de dag zo blijven. Een kenmerk van het heersende seizoen. Soms drogen de tranen niet ook al was het huilen lang voorbij. Verdriet is een emotie die zich nestelt in de afwezigheid. Afwezigheid van iets of iemand, concreet of abstract. Een verloren oorring, verbroken vriendschap, verdwenen liefde. Verdriet in de winter droogt niet op. Daarvoor is minstens de lente nodig. En die verschijnt niet op commando.
In haar hoofd een storm van gedachten. Die niet ging liggen. Soms, als het stof heel even neerdaalde, verscheen onverwacht de rukwind van een beeld van wat niet meer was. Terwijl ze stil op de stoel zat in de zon. Ze hield een kop thee vast. Die troostte niet. Hij warmde enkel haar handen. Thermos op de tafel. Enkel tijd kon helpen. Elke storm moest ooit de duimen leggen voor de tijd, de enige die echt onvermoeibaar is.
En dus zat ze op die stoel op het kleine terras te wachten tot de winter zich zou verpoppen. De planten sliepen nog. De natuur is vanzelf zo. Kennis van tijd en ruimte is niet nodig om te zijn. Zij was. Zonder het te weten. Straks zou de donkerste nacht komen, want die komt altijd na de oneindig lange dag. Het is dan, in die donkerste nacht, dat de felste zon wordt geboren. Dat komt niet door de zon, maar door de nacht.