Ik leerde Mercurius kennen toen hij pas enkele dagen het gelijkvloerse appartement van het huis had betrokken. Ik kwam net de trap af van een herstelling bij Herse. Op dat ogenblik kwam Mercurius binnen. Hij bekeek mij met zijn onschuldige blik waarachter, zou later blijken, toch veel schuld achter schuil ging. We knikten. Hij toonde voor het eerst zijn brede glimlach.
“Goeie avond”, zei hij, met de klemtoon op goeie, iets hoger qua toonhoogte ook. Waardoor je zou vermoeden dat het ook een goede dag voor hem zal geweest zijn.
“Goeie avond”, herhaalde ik droog, vermoedelijk geïntimideerd door die breed lachende vreemde. Hij nam plaats in. In een appartement dat ik meer het mijne dan het zijne vond, ook al was het van geen van ons beiden. Terwijl ik de laatste twee treden afdaalde, vroeg ik me af wat ik nog zou toevoegen, zeggen. Hij was me voor.
“U bent de loodgieter?”, vroeg hij retorisch.
Mijn tas was niet discreet, evenmin wat op mijn vest geborduurd zat. Dé loodgieter, dacht ik, alsof elk huis zijn loodgieter had, die inwoonde.
“Ja”, antwoorde ik, met een gevoel van overbodigheid. Het kwam ook te laat, mijn ja. Alsof ik twijfelde aan mijn eigen aanwezigheid.
“Als u ooit…”, hoorde ik mezelf zeggen. Ik klonk als een verkoper. Iedereen klinkt als een verkoper als je iets aanbiedt dat de ander op dat ogenblik niet nodig heeft.
Mercurius knikte en stak een sleutel in het slot van zijn deur.
“Goeie avond”, herhaalde hij. Klemtoon op avond. Andere klemtoon, andere boodschap. De deur klikte dicht. Weg was hij. Dat was onze eerste ontmoeting. twee maal goeie avond.
Mercurius leefde in de toekomst, zoals hij mij later zou zeggen. En met een groot besef van de werkelijkheid. Dat zei hij ook altijd. Het klonk tegenstrijdig. De toekomst ligt immers niet in de werkelijkheid maar in… de toekomst. Ik heb negenentwintigduizend dagen om te leven, zo zei hij vaak, en ik heb er een kleine zeventienduizend van reeds gebruikt. Nog twaalfduizend te gaan. Het klonk soms alsof het een opdracht was die hij moest afwerken. Ik vond het maar niets, die manier van de tijd tellen. Maar hij keek steeds naar die resterende twaalfduizend. In zijn keuken, zo zou ik ontdekken, hing een papier met daarop in rode stift dat getal, dat hij zo ééns per maand bijstelde. Het hielp hem te focussen op wat belangrijk was, zei hij. Ik geloofde hem niet. Hij was vooral bezig met zijn zakencijfer. Dat getal hing in zwarte stift onder het rode op zijn koelkast. Slechts twee cijfers. Er stond geen eenheid bij. Euro’s? Honderdduizenden, miljoenen? Het bleek de toename van zijn zakencijfer te zijn in procenten. Het moesten bij voorkeur altijd twee cijfers zijn, tien procent, misschien meer, maar zeker minstens één positief cijfer. De enige weg is de weg naar boven, zei hij altijd. Het moest altijd meer zijn. Meer dan het was. Waarom, daarover dacht Mercurius niet na. Een boom groeit altijd naar boven, zei hij dan. En als hij stopt het groeien, dan gaat hij dood. De hoogste boom is honderenvijftien meter hoog en hij groeit nog. Een sequioa. Ik heb het opgezocht.
Mercurius was dus alleen in het huis op het gelijkvloers. Met een foto van een klein meisje op de schoorsteenmantel. Hij kookte graag maar zelden en beperkte zich doorgaans tot het garen van vlees op spectaculaire wijze, met cognac en een andere drank die vuur kon vatten. Smaak was niet zo belangrijk, spektakel wel. Als er publiek was. Doorgaans een vrouw waarop hij indruk wou maken. Wat er verder op tafel moest komen, interesseerde hem matig. Sla voorgesneden uit een zakje. Tot slot kwamen er altijd frieten aan te pas. Zijn frietketel stond altijd op het aanrecht. Maar meestal at hij onderweg of op kantoor.
Af en toe had Mercurius dus bezoek. Nooit mannen, geen vrienden. Tenminste, die heb ik nooit gezien. Maar nu en dan een vrouw. In alle kleuren, maten en gewichten. Mercurius had duidelijk geen voorkeur. Waar ze vandaan kwamen, kon ik niet goed inschatten. Ze leken er allemaal wel warmpjes in te zitten aan hun kledij te zien. Soms schaars, maar meestal niet.
Zo reeg Mercurius de dagen aan elkaar, de procenten op zijn koelkast omhoog jagend, terwijl het rode cijfer genadeloos steeds kleiner werd.
Door mijn toedoen kwam hij in contact met Herse van de eerste verdieping. Ik had net opnieuw bij haar een herstelling moeten uitvoeren. Zoals bij onze kennismaking wou ik net het gebouw verlaten, terwijl hij binnenkwam.
“Ha Loodgieter!”, zei hij. “Ik heb een vraag voor je”. Hij pauzeerde even, waarmee hij wou aantonen dat ik maar best mijn aandacht op hem zou vestigen.
“Mijn buizen maken een rochelend geluid”, zei hij.
Hoewel ik dit al vaak gehoord had, klonk dit uit zijn mond nogal komisch. Een superieure glimlach op mijn gelaat kon ik moeilijk bedwingen. Hij kwam op mijn terrein. Mercurius hield zijn hoofd wat scheef en keek me plots wat indringender aan. “Er is iets mis”, onderstreepte hij de ernst van zijn eerste opmerking. Geen brede glimlach deze keer. Eerder een beetje een beschuldigende blik. Alsof ik verantwoordelijk was voor het rochelen.
Ik hernam het serieux van de loodgieter en knikte vol professioneel begrip. “Moet ik eens komen kijken?” vroeg ik.
“Ja, kan dat nu?”, repliceerde hij direct, wellicht denkend aan dat rode getal op de deur van zijn koelkast. Geen kostbare dagen verliezen. Elke dag met een rochelend geluid is wellicht een verloren dag.
“Euh, ja”, zei ik, vooral omdat ik geïntimideerd was. Het valt op dat bij een intimidatie het woord ja er gemakkelijker uit komt dan het woord nee.
Enfin, even later bevond ik me in zijn toilet met één oor boven zijn pot. Geen gerochel.
“Ik hoor niets”, wou ik net zeggen, toen plots een diep geluid uit de pot klonk, met een echo op het einde.
“Voila”, zei hij, “en dat is nu al de hele week zo. Heel vervelend.”
Mijn expertengehoor had ook iets anders opgevangen. Herse liep door haar keuken op de eerste verdieping en ik vermoedde dat haar vaatwas net aan het spoelen was.
“De afvoer is wat verstopt”, zei ik. Je buurvrouw heeft zonet afgewassen en wat je hoort, is haar water dat zich een weg door de verstopte afvoerbuis zoekt. Voor Mercurius was het een ontdekking dat hij met zijn buurvrouw een afvoerbuis deelde. Enerzijds voelde het bij hem aan alsof hij net een verborgen gebrek had vastgesteld. Gemeenschappelijke afvoerbuizen stonden niet in het huurcontract. De gang, de brievenbussen en de trap wel. Anderzijds maakte hij een ondertussen onbewuste reflex dat hij een ongekende relatie had met een vrouw, en dat was altijd meegenomen, ook al was het via een afvoerbuis.
Hoe dan ook, die verstopte gedeelde afvoerbuis was hoe Mercurius kennismaakte met Herse. Enkele spoelbeurten van het riool later zag Herse voor het eerst hoe een filet-pur gemarineerd werd in cognac. De vlammen gingen de hoogte in en sinds die rochelende buis kwam Herse meer naar beneden en ging Mercurius meer naar boven. De andere vrouwelijke bezoekers daalden in aantal. Iets zei me dat er een verband was.
Zo ging dat een klein jaar door. Mercurius en Herse leefden gescheiden op een afvoerbuis, een avondmaal en af en toe een nacht na. Als het nodig was. En dat was toch wel minstens één maal per week. De seksuele appetijt van Mercurius bleek meer dan gezond en Herse had ook die van haar teruggevonden. Haar computerscherm kreeg minder aandacht. Het aantal externe dames dat aan de deur van Mercurius aanbelde daalde nog wat verder en stabiliseerde zich daarna in een nieuw soort evenwicht. Daar waar het er vroeger drie of vier per maand waren, was het nu één of twee per twee maanden. Ik had hierover ooit gelezen in een vaktijdschrift. Niet over die vrouwen, maar over dat veranderend evenwicht. Bifurcatie, zo heette dat verschijnsel, waarbij een evenwicht, als het wordt verstoord naar een nieuw evenwicht gaat. Mercurius wist dat niet. Hij leek me eerder een man van de toepassing, er ervaring, niet van de theorie.
Mercurius was ook geen handige jongen. Bijdehand wel, maar niet handig. Het aantal interventies die ik bij Herse moest uitvoeren bleef ongeveer constant. Geen nieuw evenwicht dat zich hier installeerde. Een zeefje van een kraan vervangen en een nieuwe slang in de douche, dat bleken geen taken die Mercurius wou overnemen. Hij besefte dat hij hiermee geen indruk kon maken op zijn buurvrouw. Dus beperkte hij zijn inbreng tot het bellen naar mij. Mijn snelle interventie straalde hiermee op hem af. Hij zorgde er immers voor dat de loodgieter prompt kwam. Want zo bijdehand was Mercurius dan weer wel. Wat anderen goed deden, kon hij doen lijken alsof het door zijn toedoen was. Mercurius schilderde doorgaans zijn eigen plaatjes gekleurder in dan ze in werkelijkheid waren. Maar dat is wat gebeurt als je vooral in de toekomst probeert te leven. Die gewenste wereld is anders dan de werkelijkheid. En Mercurius haalde die twee soms wel eens door elkaar. Waardoor sommigen zich bedrogen voelden en Mercurius een bedrieger vonden. Maar Mercurius was gewoon iemand die in de toekomst leefde. Een mogelijks alternatieve toekomst.
Na een jaar leek één en ander te verstoppen. Hiermee bedoel ik niet dat de gedeelde riolering van Mercurius en Herse terug vol zat,. Het was de trappenhuisrelatie van Mercurius en Herse, zoals ik het was beginnen noemen, die begon te haperen. Naarmate Herse meer inspanningen leverde om het Mercurius naar zijn zin te maken, nam Mercurius steeds minder de trap. Hierdoor daalde Herse vaker de trap af, dan hij ze besteeg.
Ik heb dat altijd al een interessante observatie gevonden. Hoe vaak gaat hij de trap op en hoe vaak komt zij naar beneden. Het vertelt over wie de baas is. Wie zich niet moet verplaatsen, heeft de macht in handen. Wie steeds opnieuw naar boven komt, geeft toe dat hij iets nodig heeft. Dat was zo op Mercurius’ kantoor, en dat was zo in het appartementsgebouw waar hij woonde. Alleen moest Herse niet naar boven, maar naar beneden.
Moeilijker werd het toen Herse bij Mercurius aanklopte en hij niet thuis was. Drie maal kloppen, geen beweging. Met een volle schaal pasta besteeg Herse opnieuw de trap. Haar hoofd was lichtjes naar voor gebogen. Haar lichaam verraadde de teleurstelling van zijn afwezigheid er niets was afgesproken en hij niets beloofd had, integendeel. Die avond was het stil bij Herse. De schaal met pasta geraakte niet leeg. En haar verlangen niet beantwoord. Ik had het gevoel dat er zich een nieuw evenwicht aandiende.