“Blijbaan”, zegt ze, terwijl ze wijst naar het gele ding dat in onze tuin nog steeds onderbesneeuwd werkloos staat te liggen. Want staat of ligt een glijbaan nu eigenlijk? Het is echter geen glijbaan, maar een blijbaan, aldus mijn dochter, die de “g” er nog niet helemaal uit krijgt. Zoals het ouders die aan een correcte uitspraak belang hechten betaamt, had ik mij afgelopen weken meermaals van mijn meest corrigerende kant laten zien, door “gggg-lijbaan” als een mantra te herhalen. Ik had helaas geen spiritueel effect en het bleef dus een blijbaan.
Het zegt iets over vaders en hun opvoedkunde. Het spreekt voor zich dat we willen dat onze kinderen een taal leren spreken die anderen ook gebruiken. Wat is anders het nut van een taal, als je ze alleen spreekt? Maar waar ligt de grens tussen corrigeren en bijsturen en taalvernieuwing en creativiteit? Is corrigeren niet vaak het verleden als referentie nemen voor de toekomst? En schuilt hier niet meer frustratie in dan geluk?
Toen ze deze week voor de zoveelste keer opnieuw naar de blijbaan wees, kraaiend van plezier, wist ik dat ze gelijk had. Dit was een blijbaan. Als zij op die glijbaan glijdt, dan wordt ze blij. Ze wordt zelfs blij van de gedachte dat die gele banaan daar mooi op haar staat te wachten zelfs als duurt het nu al zo lang. Het is 24 maart en nog steeds geen weer om op een blijbaan te zitten schuiven.
Een blijbaan. Dat is een baan die inspireert als je er aan denkt en die nog meer plezier geeft, als je er op gaat zitten. Een baan die creativiteit oproept en het beste in je naar boven haalt. Mijn dochter heeft zo’n baan.
Heeft u er ook één?