Ik ben een suikerklontje. Ik bevind mij momenteel naast een bijzonder heet kopje thee, op een schoteltje. Het schoteltje staat op het tafeltje van een bar. De bar behoort toe aan een typisch businesshotel, karakterloos, zelfs lelijk.
Rond mij zitten veel mensen. Allemaal mannen. De meeste in pak. Behalve de dame aan mijn tafeltje. Op de meeste tafels staan er laptops. En veel mannen hebben een gsm aan hun oor. Ze hebben het allemaal verschrikkelijk druk. En ze praten ernstig.
Op het eerste zicht lijkt het erop alsof ze geen plezier hebben. Ze hebben dan ook zo geen zorgeloos leven zoals ik. Ik bevind mij al enkele maanden in een doos met een papieren wikkel om mij heen. Ik hoorde en zag niets. Maar vandaag, hoewel ik dus reeds enkele maanden besta, is het alsof ik pas geboren ben. Als een kind dat eindelijk zelfbewust is geworden. En zodadelijk sterf ik wellicht. Tenminste, als de consument van het kopje thee hier naast me, suiker in haar kopje wil. Wil ze het niet, dan nog kan ik sterven. Misschien eet ze graag suiker, speelt ze graag met het klontje totdat het stuk is en ik in brokjes en poeder in de vuilnisbak beland. Wat een enge gedachte. Zo eindig ik liever niet. Een zinloos leven.
Mijn levensloop is met andere woorden kort en onvoorspelbaar. Een samenvatting van een mensenleven als het ware. Ik kan er dus maar beter het beste van maken en er alles uithalen wat erin zit.
Veel mogelijkheden lijk ik op het eerste zicht niet te hebben. Ik heb geen armen en benen en hang dus grotendeels af van wat anderen over me beslissen. Ik zal het dus vooral moeten hebben van mijn observatievermogen en mijn fantasie. Daarmee kom ik wellicht een heel eind.
In mijn gezichtsveld zit de gebruiker van het kopje thee. Ze is aan het wachten. Op iemand die blijkbaar niet komt. Eerst leek ze wat ongeduldig, maar ondertussen schijnt ze te berusten in het feit dat haar afspraak op zich laat wachten. En observeert ze de mensen. Zoals ik, nu.
De thee is getrokken. En tot mijn opluchting neemt ze geen suiker. Ook prutsen aan mijn lijf zit er blijkbaar niet in, wat mijn kansen op een tweede leven op een ander schoteltje vergroot. Dat heb ik dan weer voor op de mensen…
Ze denkt na over haar toekomst. Ook zoals ik, nu. Hoe kan ik dat nu weten, vraagt u zich af. Wel, een suikerklontje heeft telepathische gaven. Ik kan gedachten lezen. Van mensen die zich op maximum tien meter van mij bevinden. En zo ook van mijn tafelgenoot. Ik ken haar naam niet, want de meeste mensen denken niet aan hun naam. Dus kan ik haar naam niet opvangen.
Ze denkt na over haar leven. De vele ernstige mannen observerend, vraagt ze zich af waar ze eigenlijk mee bezig is. Want ze zit blijkbaar ook op zo’n ernstige gesprekspartner te wachten. Is het dit waar ze haar dagen mee moet vullen? Door haar gedachten flitsen flarden van haar vergadering. Marketing, klanten vinden en binden aan een product. Iets met computers. En af en toe een flard natuur, haar zoontje op een schommel, zijn gezicht is heel helder in haar hoofd. Zon.
Haar overpeinzingen worden onderbroken door een nieuwe bezoeker. Even denkt ze dat het haar afspraak is. Toch niet. Weer een man, zonder das, maar toch even ernstig. De man tokkelt op een ingewikkeld toestel, een soort grote gsm.
Opnieuw flitsen beelden door haar hoofd. Van kinderen, van blije mensen, een contrast met de sfeer in de bar. En ze vraagt zich af hoe ze haar dagen zou kunnen vullen met blije gezichten in plaats van met ernstige dassen. En toch een beetje geld verdienen. Want brood en toespijs is er altijd nodig.
Misschien moet ze toch les gaan geven. Ze weet het niet. Wat zou ze kunnen gaan doen met haar talenten om mensen echt het leven aangenamer te maken? Meer dan weer eens een bedrijf helpen om efficiënter geld te verdienen…ze weet het niet.
Oei, ze grijpt me vast. Wat gaat ze doen? Mijn jasje gaat uit. Uit een korte gedachtesprong leid ik af dat ze honger heeft. Ze gaat mij opeten. Ik merk nog net dat de ernstige dassen zich ook afvragen wat ze daar zitten te doen. Ik zie de andere suikerklontjes liggen en stuur hen mijn laatste groet.
En dan voel ik twee kiezen die me tot gruis vermalen. Het wordt donker. En er is geen licht aan het eind van de tunnel. Alleen een donkere leegte. En ik heb het gevoel dat ik toch iets nuttig heb gedaan. Ik heb haar honger gestild.