Vanuit een Oosterse visie – een visie die trouwens aan het uitsterven is als gevolg van de zich daar ontwikkelde “Westerse” op consumptie gedreven economie – is de natuur geen instrument van de mens, maar het decor waarin de mens acteert. De mens als deel van de natuur, de mens als stuk van de kosmos. Daarbij komt dat vanuit een Oosters perspectief de natuur als iets “natuurlijk” word gezien, iets dat er altijd al was, het “vanzelf-zo”, “Tzu-jen”. Die Oosterse invalshoek maakt dat natuur meer is dan een instrument voor de hongerige mens. In het Oosten zorgt de natuur ook voor de spirituele honger. Westerlingen hebben hun verwondering voor de natuur beetje bij beetje opborgen toen de Grieken de natuurfilosofie steeds systematischer gingen benaderen. Het is de prijs die we betaalden voor de ontwikkeling van al onze natuurwetenschappen, met als ultieme beloning de Westerse geneeskunde.
Zoals we vaker lezen, we hebben de natuur onttovert. Het besef dat de natuur meer is dan een blad sla ontbreekt vaak in het discours over een groen beleid.
Je merkt vooral dat we het hebben over ruimtelijke ordening, over fietsen, groene parkjes, lokale moestuinen, de groene long van een stad of werelddeel. Veel focus ligt op instrumentele praktische en soms ronduit romantische oplossingen waar functioneel nut voor de mens opnieuw centraal staat.
Groen denken kan echter meer zijn. Je kan groen ook als alternatief formuleren op de leegstaande kerken of als balansgewicht voor de instrumentele technologie waarvan we ons zichtbaar en onzichtbaar bedienen. We, de mens, hebben nood aan spirituele voeding, aan reflectie, aan contemplatie, aan troost, aan rust. Hoewel ik met klem afstand heb genomen van de Katholieke kerk en de organisatie die erachter schuil gaat, kan ik niet loochenen dat een bezoek aan de kerk in mijn dorp, doorgaans voor een begrafenis, mij vaak tot stilte en zelfreflectie brengt. Niet de leer die er wordt gedeclameerd, maar wel de architectuur die uitnodigt tot stilte en de symbolische betekenis die het gebouw heeft op de gemeenschap, maakt dat ik toch spirituele waarde ervaar als ik er zit. Na enkele minuten ga ik me wel storen aan de vele heiligen die er op een voetstuk staan en aan de weelde van de katholieke kerk die ik dan overal zie verschijnen, maar feit is dat ik ervaar dat ik nood heb aan een plek die mij helpt in mijn spirituele ontwikkeling. Maar zouden we dit ook niet kunnen bereiken door groene kathedralen aan te leggen, plekken waar de natuur zijn mystieke invloed kan laten vloeien, waar de kracht van de natuur ons rechtsreeks kan bereiken, zonder omweg langs een kruisbeeld. De helft van de kracht van groen is niet benut.
Hier stopt het eerste deel van Negen Dorpen. Het tweede deel gaat over de wijze waarop we in de 21ste eeuw een gemeenschap, een dorp kunnen leiden en welke voor-onderstellingen we onbewust (misschien verkeerd) toepassen. Maar dat is voor later…