Een geschiedenis heeft geen einde. Een geschiedenis deelt zich op, in tijdperken. Hoe kan dan ook anders dan dat de geschiedenis van morgen begint bij het merkteken dat het einde van een tijdperk aanduidt.
Het einde van het tijdperk dus. Daar begint ons verhaal. Het zal de richting duiden waar de aanvang van het tijdperk naartoe zal leiden. Maar dat weten zij niet. Dat weet niemand die geschiedenis maakt. Zij moeten gewoon de eerste stap zetten, en dan de tweede. En dan de derde. Zo maak je nu eenmaal een tijdperk. Dit is de handleiding.
Het einde: ze liggen in bed. Boven hen het plafond dat ze beiden apart maar toch samen bestuderen. Op hun ademhaling na is het stil. Elk afzonderlijk ontwaren ze kleine details die een argeloze bezoeker nooit zou opmerken. En zelfs aandachtige kamerbezoekers kijken amper naar het plafond, tenminste, om het plafond te zien. Nu zien ze een kleine barst boven de deur, een stofnet in de hoek waar de grote kast staat. Op die kast lijkt iets te liggen, zwart, of toch donker, maar geen van beiden weet wat het is. Op kasten liggen dingen die vergeten worden. Op het dak van een kast vind je vaak de sporen van de geschiedenis die er zich heeft afgespeeld. En deze zijn hier zwart.
Een tijdperk is net afgelopen en dat weten ze. Een nieuw kan beginnen. Ze schreven zonet geschiedenis. Onder het donsdeken ademen ze nog, licht bezweet, nadrukkelijk na. Het plafond lijkt dichterbij te komen maar dat is gezichtsbedrog. Naarmate je ogen zwaarder worden en er minder licht binnendringt, komt wat veraf is dichterbij. Ze zijn moe maar toch wakker.
Schouder aan schouder kijken ze naar het plafond. Ze raken elkaar enkel daar, aan dat punt waar hun beider armen vastgehecht zitten aan hun romp. Een veelbetekenende verbinding. Schouders zijn de monden waarmee de lichaamstaal zijn luidste woorden zegt. Met schouders val je op en met schouders kan je je verstoppen. Schouders zijn de ondergewaardeerde vertegenwoordigers van het gemoed. Nu geven ze aan dat beiden met een lichte spanning toch ontspannen liggen. Ze willen elkaar nog voelen, klein voelen, na het grote voelen. Ze willen elkaar vertellen dat het ok is. Ook nu. Een gedeelde rust zweeft tussen hen en het plafond. Door het raam valt er een zacht licht van de hard schijnende led-lantaarnpaal, gefilterd door de gordijnen.
Zo eindigt dus een tijdperk, gekenmerkt door twee vermoeide, maar ontspannen lichamen die zacht ademend naar het plafond kijken terwijl ze met hun schouders waken over elkaars aanwezigheid en lichaamstaal. Het beeld zoomt uit en je ziet hoe de twee lichamen, als waren het goden in een gemeenschappelijke sarcofaag, in harmonie en volledig bevredigd de rust van de wereld verenigen.
Het begon nochtans allemaal heel klein. Elk tijdperk heeft een merkteken, een beginpunt, meestal een gebeurtenis die vermeldingswaardig was en hiermee de streep in het zand is. De gebeurtenis die hier zijn plaats opeiste was een zachte kus. Een kus die meer vertelde dan een verwelkoming. Ze hadden vaak gekust, bij wijze van begroeting. Van die wegwerpkussen waar voelen bijna ongepast bij zou zijn. Nu niet. Deze begroeting vertelde meteen het potentieel van de toekomst. Een kus op haar mond, trefzeker, maar zacht, haast strelend, omdat de eerste kus altijd een verrassing is, zelfs al was hij aangekondigd. Ze had haar hoofd niet afgewend, maar haar gezicht uitnodigend aangeboden. Hij had het opgemerkt. Hij merkte dat altijd op. Hij zag de verborgen signalen in een begroeting. En dus kuste hij haar voluit maar teder. En zij ontving zijn kus. Eenvoudig maar met aandacht. Twee paar lippen die elkaar nadrukkelijk beleven. De lengte van het contact gaf het belang van het moment aan, hoewel alles nog in seconden kon worden uitgedrukt. Gewoon een kus. En een hand zacht in haar nek. Niet dwingend maar bevestigend, aangevend dat dit geen toeval was. De hand vertelde haar dat ze gewild was. Het gevoel gewild te zijn. De kus werd gedeeld. Het was niet meer zijn kus en ook niet de hare. Het werd de kus van hen beiden.
En dat was de start van het tijdperk, waar gewild zijn, met aandacht, een kenmerk was, zoals het gieten en mengen van koper en tin, de bronstijd inluidde. Voor het eerst mengden ze voorzichtig elkaar. Ze wisten nog niet wat het effect ervan zou zijn. Net zomin als men de kenmerken van brons bij aanvang van het gieten kon beoordelen. Hij was er gerust in. Niet vanuit een grotere zelfzekerheid, noch vanuit een arrogantie, maar van het naïef geloof dat wat komt altijd goed zal zijn. Hij was geen optimist, wat sommigen hem verweten. Optimisten kiezen uit mogelijkheden het best mogelijke van een evaluatie van alle opties. Hij zag niet alle opties, maar wel de best mogelijke. Niet vanuit kennis, maar vanuit naïviteit. En naïviteit, zo zei hij altijd, is de voorwaarde om het nieuwe te kunnen ontdekken.
Het mooie aan dit moment was dat een eerste rust viel. Voorafgaand aan de kus hing er de hele tijd een spanning in de lucht. Zou er iets gebeuren? Wat zou het zijn? Zou het meevallen of helemaal niet? Hoewel ze beiden vertrouwd waren met alles wat met kussen te maken had, bleef dit moment na zovele jaren nog altijd een moment van twijfel en onzekerheid. Niet zozeer omdat de ervaring zou tegenvallen, maar wel omdat de één of ander misschien niet klaar was voor dit moment, of helemaal niet van plan was om in een tijdperk te treden. Alle ervaringsjaren ten spijt blijf dit moment even spannend als de allereerste keer. Dit was hun eerste keer. Dus was deze even spannend als al die andere eerste keren.
Hoe fijn is het als dit moment zich dan voltrekt. Als de een aan de ander bevestigt dat het ok is, dat het mag en soms, dat het zelfs gewenst is. Eindelijk. Dit moment is een moment waar ze zich aan elkaar schenken – klein, heel zeker, maar het blijft wel een schenking.
Dit was het begin. Een kus aan de deur, een begroeting van de toekomst.