Wie schrijft, doet dit omdat je denkt dat je gelezen zal worden. Zelfs dit dagboek ontstaat, in mijn geval althans, omdat ik lezers verwacht. Het opnemen van de pen, eerder het indrukken van de eerste letter, komt op het moment dat je denkt dat je iets te vertellen hebt dat voldoende de moeite waard is. In de meeste gevallen gaat het om een fijne, noem het een geslaagde gebeurtenis of een bedenking waarvan je vermoed dat ze slim of verrassend genoeg is. Zelden, opnieuw in mijn geval, schrijf je over twijfel of over die dingen die niet lukken. Wie wil nu immers lezen wat allemaal misloopt bij de ander?
Nu ik erover nadenk, wellicht velen. We lezen in tabloids graag smeuïge mislukkingen of reflecteren graag over diepzinnige aarzelingen van doorgaans bekende mensen die in eenzame huizen worden opgesloten, in campers worden meegesleurd langs onbekende, en vaak betekenisloze wegen, of achtergelaten worden in een bos. Voor de lezer die geen Belgische televisie kijkt, ik beschrijf hier kort de formats van enkele televisieprogramma’s waarin gegrossierd wordt in het letterlijke curriculum vitae van de betrokkene in de hoop er interessante tv mee te maken. Een blik achter de schermen, een kijkje in het huis van de artiest, een vergrootglas op een verdriet dat zich ook in BV-land heeft afgespeeld. Het maakt ministers, tv-presentatoren en zangers menselijker, zo wordt beweerd. Ook ik kijk wel eens naar deze programma’s om vooral te ontdekken dat de bekende gezichten exact dezelfde vragen tegen komen die u en ik onszelf stellen. We staan allemaal ’s ochtends verfrommeld in de spiegel te staren, weet u wel.
Bovenstaand stuk tekst schreef ik een stevige week geleden omdat ik toen, geheel vanuit een gedachteoefening, het wou hebben over het feit dat niet alles altijd lukt en niet alles altijd goed verloopt. Zoals u heb ik natuurlijk herinneringen aan de minder fijne momenten van vroeger en zoals u kan ik na een korte reflectie wel de les formuleren die ik uit een teleurstelling haalde. Veel moeilijker is het om uit je geheugen heel nauwkeurig je gevoel van zo’n moment terug te ontdekken om het te kunnen beschrijven. Maar ik heb “geluk” want een heel nare ervaring was deze week mijn deel. Ik hoef dus niet in mijn geheugen te graven. Het volstaat om te beschrijven wat en hoe ik me nu voel. Ideaal voor deze bijdrage dus. De tekst hieronder is dan ook op het einde van deze nare week geschreven en vervangt wat ik dacht te schrijven over een vroeger stukje ellende. Voor wie zich zou zorgen maken, het ongeluk dat me deze week te beurt viel is louter een gevoel, een teleurstelling, een mentale kwetsuur, opgelopen tijdens een interactie met anderen. Met mijn gezondheid gaat het fysiek goed, met mijn dierbaren ook. Enkele vrienden hebben op dit ogenblik veel grotere gezondheidszorgen dan hetgeen ik nu ervaar. De gedachte aan de uitdagingen die deze vrienden het hoofd bieden, maken trouwens je rottigheid al meteen minder relevant, maar daarom niet minder interessant.
Het verhaal:
De afgelopen maand deed de mogelijkheid zich voor dat ik professioneel een nieuwe uitdagende opdracht zou gaan aannemen. Ik was en ben in principe bijzonder tevreden met hoe mijn dagen vandaag gevuld zijn. Door een aantal toevalligheden – bestaan deze wel? – kreeg ik de vraag voorgeschoteld van een organisatie of ik geen interesse zou hebben om een directiefunctie op te nemen. Ik bedankte aanvankelijk voor de eer, in eerste instantie omdat ik lange tijd geleden al besloten had dat mijn persoonlijkheid niet echt geschikt was voor deze jobs. Te vaak vond ik dat de meest gebruikte managementstructuren niet echt goed werkten. Te vaak vond ik het spel dat gespeeld werd, niet netjes. Ik had beleidsfuncties dus allang afgedaan als niets voor mij. Toch voelde ik deze beslissing stilletjes aan als een verlies voor mezelf. Mijn geluk in mijn werk begon zich toch als een maaltijd aan te voelen waarbij je met honger de tafel verlaat. Niet zo lang geleden zei ik nog tegen een collega: ik heb het gevoel dat ik op een piano aan het spelen ben, maar mij moet beperken tot één octaaf, terwijl er zeven op zitten”. Ik drukte af en toe al eens op een toets buiten het mijn toegewezen register en voelde zo dat de melodie niet volledig was. Wie weet zat er een hit verborgen onder de rest van het klavier?
En dus verscheen er enige tijd geleden plots op mijn beeldscherm de vraag “Mag ik je even bellen?”. Vroeger belde men gewoon, nu vraagt men of je mag gebeld worden. Om een lang verhaal kort te maken, ik kreeg de vraag voorgeschoteld of ik mij toch niet wou aanbieden voor een beleidsfunctie. Ik was op de hoogte van de nood van die organisatie en had zelfs tijdens een ander gesprek met de beleidsmakers gezegd, geen interesse te hebben omdat ik mezelf niet als het meest geschikte profiel vond. Mijn ego was natuurlijk bijzonder gestreeld om gevraagd worden. De vraagsteller had niet het mandaat om mij zomaar in die nieuwe stoel te hijsen, maar als ik me niet aanmeldde kon het al helemaal niet gebeuren. Uit respect voor de diegene die me belde en omdat mijn ego aangenaam gestreeld was, beloofde ik de vraag grondig in overweging te nemen, meerdere bronnen te raadplegen waarna eventueel kon blijken dat de noden die de organisatie had, misschien toch met mijn mogelijkheden konden worden afgedekt. Die onderzoeksronde bevestigde dit. Meer nog, er zat een uitdagend kantje aan het probleem waar ik wel eens mijn tanden in wou zetten. Ik stelde vast dat ik de organisatie kon helpen met wat ik kon en had er zin in. Ik ontdekte evenwel ook wel dat het bestuursorgaan van deze organisatie een pak kenmerken had waar ik in het verleden zo hard van was weggelopen. Het is mijn synthese na vijfendertig jaar werken, waarvan toch een stevige vijftien jaar of meer als adviseur voor managementfuncties, dat de dominante modellen waarmee we organisaties aansturen een heel groot mankement hebben. De kwaliteiten van al die personen die in een managementrol terecht komen – en gelukkig zijn een heel grote meerderheid van managers en directeurs echt wel gezegend met vele talenten – worden heel vaak begrensd of zelfs teniet gedaan. Omgekeerd wordt het minder goede in ons allemaal, en dus ook in al die directeurs, versterkt en zitten we dus opgezadeld met suboptimale en soms ook ronduit slecht functionerende directiekamers.
Tijdens mijn onderzoeksperiode sprak ik ook met enkele externe mensen bij wie ik advies ging halen over en voor mezelf – ik leerde ooit, bij grote beslissingen, raadpleeg altijd wijze mensen. Als antwoord op mijn bovenstaande inzicht zei één van die wijzen me dat dit misschien de reden was waarom ik mijn mening moest herzien en me toch opnieuw in de arena moest begeven om de ploeg van de aanwezige “goeien” te versterken. Ik behoorde immers tot dat groepje waar de uitspraak « Quand tous les dégoûtés s’en vont, il n’y a que les dégoûtants qui restent » op van toepassing was. Keer terug en help met de schoonmaak. Dit advies en de mij recent aangereikte inzichten over “verontwaardiging” door Tineke Beeckman, deden me zwichten en aldus gaf ik het “ja”-woord waarna ik mijn kandidatuur kenbaar maakte. Al snel mocht ik ontdekken dat er een reden was waarom ik informeel werd gecontacteerd. Eens via de formele kanalen de zogenaamde selectieprocedure startte, herkende ik meteen het veelkoppige en vooral lelijke monster dat de zoektocht naar directieleden was. Ik kwam opnieuw in contact met de minder fraaie kant van zakelijk management. Gaandeweg taande mijn enthousiasme maar ik was een man van mijn woord en de gedachte dat ik misschien het tij zou kunnen helpen doen keren, gaf me de moed om door te gaan. Na een selectiegesprek (ook die ervaring was surreëel) met mensen die verondersteld werden in mij te detecteren of ik de kandidaat van hun dromen was, volgde de stilte. Meer dan twee weken geen nieuws, evenmin een duiding wanneer er nieuws zou volgen. We hadden nochtans afgesproken dat één en ander spoedig moest verlopen gegeven een aantal relevante deadlines. Er werd immers al maanden gezocht naar de witte raaf. Alle eerdere kandidaten waren allang afgevallen.
Uiteindelijk kwam ik er op eigen kracht achter – er bleek plots geen geijkte procedure meer voorhanden om te communiceren – dat men mij toch liever niet aan de tafel had. Die men (steeds anoniem), dat was een onzichtbare kracht die waarde over diegenen die mij als collega hoopten te mogen verwelkomen. Dat gebeurde aan het begin van de afgelopen week.
En dus ervoer ik deze week opnieuw wat ik jaren geleden ook welk enkele keren was tegen gekomen, toen nog in een jonger, meer sturm- und drang, idealistisch lijf: men moest mij niet! Ook al had “men” om mij verzocht. Ik voelde me (en voel me nog altijd) als zo’n praline die je in de mond neemt, maar waarvan je plots ontdekt dat de vulling helemaal je ding niet is en waarna je, alle etiquette overboord gooiend, die praline gewoon uitspuwt. Ik lag op de grond als een half gesmolten snoepje vol kwijl. Twijfel wordt opnieuw je deel (talenten?), verontwaardiging overvalt je (hoe durven ze!), en teleurstelling vult je gemoed (je verliest opnieuw het geloof in zowel mensen als structuren). Ik wou me afzonderen, ingraven, met niemand praten en ik zou nooit meer schrijven. Ik was en ben gekwetst. Mijn gelijk “alle bestuursorganen zijn vergiftigd” werd bevestigd. Mijn dierbaren en enkele vrienden zijn in de buurt en weten dat tijd nu een vriend zal worden. Ik ben hen dan ook eeuwig dankbaar.
Coda:
Ik las vandaag een zin: de woorden zijn verloren als er geen verhalen meer zijn. De echte zin was een beetje anders, maar ik onthield ze op die manier. Het beeld dat woorden geen doel meer hebben als niemand ze nog gebruikt, vind ik triest. Het is de drijfveer waarom ik toch de pen opnam om deze tekst te schrijven.
Deze week zat ik op mijn motorfiets. Ik reed naar mijn geboortestad aan de kust. Ik bezoek er niemand behalve de zee, zeker als ik mij gekwetst voel. Na mijn gesprek met de zee reed ik naar huis en in mijn helm speelt Spotify plots “Je kunt niet zonder de anderen” van Zjef Vanuytsel. Mijn helm is wijs.
Het lied vertelt over die man die zich afzondert van de anderen, omdat hij geen aansluiting vindt, omdat hij niet meer wil teleurgesteld worden. Ik detecteer twee boodschappen in het lied: 1. de inhoud van de tekst slaat me in het gezicht en zegt me duidelijk dat weglopen niet het antwoord is. 2. Vanuytsel schreef dit lied in 1970 en ik zit hierover te kniezen in 2024. Ik troost me dus met de gedachte dat ik niet alleen ben en dat het probleem waar ik over struikel al zo oud is als de mens. En dus lach ik met mijn eigen kleine