Het laatste jaar van de vijftiger jaren is gestart. Een cryptische of eerder opgeblazen zin om te schrijven dat ik vandaag achtenvijftig jaar ben geworden en dus aan mijn negenenvijftigste levensjaar begin. Ik kijk naar wat komt. Dus is achtenvijftig vandaag de eerste dag van het verleden. Binnen driehonderdvijfenzestig dagen begint het zestigste. Ik heb niets met leeftijden maar het getal zestig vertelt me wel dat ik nu echt wel bij die generatie zal horen die met overtuiging de Ouden worden genoemd. Hoewel in 2024 tachtig een haalbaar getal is. Mijn beide ouders hebben die inmiddels overschreden. Of ik dit haal betwijfel ik vaak. Ik ben immers niet zuinig op mezelf en gebruik elke vezel van hoofd en lijf elke minuut. Maar toch, met een uitgebreide geneeskundige pitstop wanneer iets stuk gaat, is het realistisch te denken dat er nog twintig jaar bij kan. De lengte van een dicht geplooide timmermansmeetlat. Dat weet ik goed want ik timmer veel. Aan de weg en in mijn atelier. Maar even goed kan ik hier straks buiten wandelen en nog eenmaal de zeelucht opsnuiven vooraleer neer te vallen in het zand van de Nederlandse kust. Er zijn slechtere manieren.
Ik bevind me in Nederland, Zeeland, in een taverne aan de dijk die van het Veerse Meer een meer maakt. De Dam. Nederlanders kunnen, als ze willen tenminste, kort en bondig zijn. Wist je dat ik 25% Nederlander ben? Ik mag het dus een beetje zeggen in deze woke-tijden. 25%. Voor mij zie ik de indrukwekkende ingenieuze constructies van de Deltawerken. Een beetje verder ligt Neeltje Jans, voor wie de streek kent. Ik kom hier al sedert mijn kindertijd en ben nog steeds in de ban van de inventiviteit van de mens die hier zo tentoon wordt gespreid. De ellende ook. Want voor de inventiviteit komt steevast de ellende. Rampen en ongevallen zijn de voorbode voor vernieuwing. Het is hoe je het bekijkt. In Veere geven merktekens in de muren aan hoe hoog het water in 1953 stond. En hoeveel levens er verloren gingen. De dood ontstoft de mogelijkheden.
Mijn verjaardag vier ik niet. Ik beleef hem, liefst in stilte, in gedachten en in afzondering. Zoals ook nu. Zeeland is een plek waar je makkelijk in esthetische afzondering kan gaan. Want dat wil ik wel. Dat het mooi is, of inspirerend of allebei. En dat is Zeeland wel. Zelfs met de toeristen, ze horen erbij en ik ben er één van. Alleen. Zover mogelijk verwijderd van verwachtingen.
Een koffie en een jenever. Oud, zoals ik bijna. De combinatie doet me aan Wim Sonneveld denken, een van Nederland’s eerste cabaretiers. Als kind kende als zijn sketches uit het hoofd, zelfs mijn zijn adempauzes inbegrepen. Hij had een sketch over een non die graag een jenever drinkt, maar dan liefst in een kopje. Dan ziet de goegemeente niet dat religieuzen dichter bij de Aarde staan dan bij de Hemel. In de krant van vandaag lees ik de verontwaardiging over de uitspraken van Bisschop Johan Bonny over dat Aardse verwerpelijke handelen waar ook zij niet aan ontsnappen. Ik keek deze ochtend op de nieuwsite teleurgesteld naar zowel de parlementaire onderzoekscommissie als de vertegenwoordigers van de kerk die elkaar niet helpen, maar bekampen. In het boek dat ik bij me heb, Tinneke Beeckman – Ken jezelf, lees ik hoe zij denkt over verontwaardiging. Het zet een perspectief bij al die meningen. Elke verontwaardiging vertrekt vanuit het nemen van jezelf als referentie, lees ik. Voor de hand liggend en toch een moment van bezinning.
Het houdt me al enkele tientallen jaren bezig: dat onbewuste referentiepunt dat in ieder van ons verborgen ligt. Prof. Ulrich Libbrecht bracht het onder mijn, en vele andere cursisten hun, aandacht. We kunnen er niet aan ontsnappen, hoe slim of onthecht we ook willen zijn. Er bij stil staan, helpt wel. Het maakt me meer empatisch, denk ik. Van nature heb ik het te weinig. Ik kon vroeger snel verontwaardigd zijn, of eerder verongelijkt. Dat benadrukt nog meer dat je gelijk wilt hebben. Ik mocht voldoende mensen tegenkomen bij wie empathie als een natuurlijke gave rijkelijk aanwezig is om te beseffen dat het bij mij aangeleerd moest worden. Dat is pijnlijk en hoopvol tegelijkertijd. Dat je ook dat kan leren. Of is het eerder verwerven. Het duurde tot vandaag wel achtenvijftig jaar. En ik heb mijn diploma nog niet gekregen.
Dit is wat er door mij heen gaat op die eerste dag van de laatste driehonderdvijvenzestig voor zestig. Ik vraag me niet af wat komt, hoewel er nieuwe dingen aan de horizon verschijnen. Ik blik wel terug, meer dan ik wil toegeven. Om te leren, om te begrijpen hoe het is gegaan. Die eerste achtenvijftig jaar. Ik zal dat onderzoeken in een dagboek. Een dagboek dat vandaag begint. U mag meelezen, mocht u dat interesseren. Geschreven om te delen, verwacht dus geen persoonlijke ontboezemingen waar menig sociaal mediaplatform zich vult. Ik ben immer discreet. Wel reflecties over vroeger en het zoeken naar patronen die wellicht meer de schrijver interesseren dan de lezer. U weze gewaarschuwd.
Zal er dan niets in staan dat tot de verbeelding spreekt? Jawel, voor vandaag kan ik alvast de vele jongens en meisjes schetsen die hier de zaak bedienen. Eentje weet goed dat de uitbundige vormen die de natuur haar schonk, uitdagender zijn dan deze van Erika, zoals het liedje gaat. Ze verbergt ze zo goed dat iedereen steeds een goed uitzicht heeft, te beginnen bij de jongen die achter haar aan host met een dienblad en een schotelvod. Iemand moet immers de wereld schoonmaken. Zij etaleert de natuur en hij maakt schoon. Zo is alles in balans.
Mijn kopje koffie is leeg. Zo ook het jeneverglas. De non in mij is voldaan. Uit de radio van de auto klinkt Sittin’ on The Dock of the Bay.