Tijd

“Of hij het nog wist?” vroeg ze hem.

Hij dacht na. Langzaam, als bomen langs een weg vol mist, verschenen de silhouetten van zijn herinneringen. Kleur was er niet en details evenmin. Maar betekenis des te meer. Zoals die bomen die onveranderd staan waar ze altijd stonden. Herinneringen als emotionele ijkpunten in zijn leven. Passie en lijden. Synoniemen.

“Ja”, antwoorde hij met meer aarzeling dan hij wou laten blijken. Nog een verraderlijke mistbank. Hij vervloekte zijn gebrek aan overtuiging. Nu zou ze denken dat hij haar niet belangrijk genoeg vond, flitste door zijn hoofd. Dat ze een fait-divers was. Een figurant in zijn geschiedenis.

Niets was minder waar. Naarmate de mist in zijn hoofd wegdeemsterde, kwam zij terug te voorschijn. Of eerder haar afwezigheid. Ze was vertrokken. Ver weg. Omdat dit nu eenmaal gebeurt. Mensen vertrekken, uit een huis, een land, een familie. Zo was zij uit zijn leven vertrokken. Hij was er kapot van geweest en hij had het haar nooit gezegd. Groots in zijn gebaar: dat ze haar geluk mocht vinden! Terwijl zijn geluk voor zijn voeten aan diggelen lag en hij bang was van zijn eigen kwetsbaarheid. Moest dat geluk zo ver liggen?

Lang had hij gedacht dat de afstand de reden van de pijn was. Dat verwijdering verdriet bracht. De onbereikbaarheid. Maar het was tijd die het leed veroorzaakte. Tijd, de basis van de schepping. Tijd, de boodschapper van het einde. Tijd, de gom van zijn herinnering. Morgen die niet komt. Of toch niet met de inhoud die je wilt. Ver zijn is niet erg, afwezig zijn des te meer.

“Je bent er”, zei hij. Hoe het evidente plots een betekenis kreeg. Ze keken met die gekende kinderlijke verwondering naar elkaar. Een flits van het gevoel van toen. Hij aarzelde. Daar was die tijd weer. Onruststoker. Niets van, zo dacht hij. Hij greep haar vast en kuste de kus van jaren geleden.

Eindelijk, dacht ze.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *