Dag Meisje van de Appelboom,
Ik schrijf je zoals elk jaar met dat gevoel van zacht verdriet waarvoor ik zo moeilijk woorden vind. Hoe graag had ik je nooit geschreven, omdat je dan je leven zou leiden. Hoe graag laat ik me ook door jou inspireren, over hoe je je weg hebt afgelegd, met die diepe dankbaarheid die niet te peilen valt. Het zijn jouw woorden: dank u.
We hebben ze nodig, jouw woorden, nu we vertoeven in een tijd waar dankbaarheid verdrukt wordt door schrik. Schrik voor de ander onder sombere wolken. Jij herinnert me eraan dat die schrik slechts een te hoog opgeschoten struik is, een haag die onze tuin van die van de buren scheidt, waardoor die buur enkel nog de beperking is van onze vrijheid, de schaduw van de zon die we onszelf toe-eigenen. Bij het horen van jouw woorden scheren we de haag en snoeien we de struik. Ontdekken we de schoonheid van alle tuinen naast elkaar en zien we de appelboom. Begroeten we elkaar en drinken we samen een glas omdat de wereld pas mooi is als we ze samen maken.
Het luisterend oor dat je me elk jaar aanreikt, verzacht mijn blik zodat ik beter zie wat echt is. Over de tijd heen. Je zette de tijd stil en hoezeer ik ook jouw klok zou willen op gang trekken, als de tijd stil staat, is ook de schrik weg. Dan vertoont de mogelijkheid zich. Van alle mensen toon jij wat wij nodig hebben. Het geloven in de mogelijkheid. De mogelijkheid dat de haag geschoren kan worden en de struik gesnoeid.
Daarom schrijf ik de woorden aan jou die jij zelf uitsprak: dank u. Om te luisteren. Want iemand moet het doen.