Heeft mijn bestaan zin? Een vraag die je typisch stelt op momenten van crisis zoals een bij een gevoel van nutteloosheid, een trauma, een ongeval met blijvende letsels of gewoon op symbolische momenten zoals verjaardagen die een wiskundig tienvoud zijn. Ook op café hoor je de vraag af en toe vallen, ondersteund (of beneveld) door alcohol of andere geestverruimende substanties. Als de horizon zoek is, wordt de zin een vraag. Om te vermijden dat ik een carpaccio-doorslagje maak van de kern van het filosofisch denken, blijf ik bij mijn werkelijkheid om een antwoord te formuleren of eerder om over de vraag na te denken. Ik vraag mij af waarom we ons die vraag stellen en hoe we met die vraag proberen om te gaan.
Heeft mijn bestaan zin? Ligt de oorsprong van die vraag bijvoorbeeld bij het feit dat het einde van mijn bestaan gekend is? Ik weet dat ik zal sterven. Het einde van de film waarin ik de facto de hoofdrol in vertolk, is gekend. De slotscène is niet uniek. Naast mezelf sterft iedereen. Ook u, al is het misschien niet kies om zomaar onaangekondigd, met zwarte letters op een beeldscherm of blad papier, deze boodschap onder uw ogen te schuiven. Maar ik zal dus sterven en met mij alle lezers. Niet allemaal samen, gelukkig, maar ooit wel. Ik zou mijn vraag dus kunnen herformuleren en me afvragen wat de zin is van het schrijven van deze tekst als zowel ikzelf als u er na afzienbare tijd niet meer zal zijn.
Deze benadering van de vraag komt hier dus voort uit het feit dat iets pas zinvol lijkt te zijn als het blijft bestaan. Als we met zekerheid weten dat iets verdwijnt, waarom er dan aan beginnen? Waarom nog talen studeren als straks het internet elk woord dat we schrijven en lezen automatisch omzet in de taal die we beheersen? Toen ik naar de middelbare school ging, stelde men zich dezelfde vraag over wiskunde. De zakrekenmachine was net op de markt gekomen. Aanvankelijk verboden op scholen. Om dat de zin van de school bedreigd werd. Onterecht, zo weten we nu.
De vraag naar de zin vindt dus zijn oorsprong in die fatale zekerheid van het einde.
De boom
De vraag naar de zin ontspruit bij mij ook als ik naar buiten kijk en een boom zie staan in mijn tuin. Een boom stelt zich de vraag niet over zijn bestaan. Een boom stelt zich geen vragen tout-court. Toch vinden wij bomen zeer zinvol. De longen van onze planeet noemen we ze. Vergunningen zijn nodig om de boom in je tuin te kappen. Levens worden op het spel gezet als er gepoogd wordt te ontbossen. Voor ons heeft een boom zin. Zelfs een die onze eigen bestaan overstijgt. Het gaat immers over de zuurstof van de volgende generaties. Bevestigt dit mijn argument dat iets zinvol is als het blijft bestaan?
Of ontstaat de vraag over de zin dan omdat ik in staat ben om na te denken? Omdat ik mezelf bewust ben? Of brengt dit bewustzijn mij terug naar die gekende eindigheid? Is zoektocht naar de zin een bijverschijnsel van mijn bewustzijn? En moet dat bijverschijnsel aandacht krijgen? Of bestempel ik deze vraag niet beter als “zinloos”en laat ik ze voor wat het is. Ik ken er veel die zich die vraag helemaal niet stellen en die erin slagen een gelukkig leven te leiden. Misschien zelfs gelukkiger dan de sukkelaar die zich zit af te vragen of zijn leven zinvol is.
Van boom naar sterren
Als ik naar de sterren kijk, dan zie ik het verleden. Ik zie licht dat lang geleden bij een hemellichaam vertrok. Ik kijk naar de sterren en zie een tijd-as van 13,7 miljard jaar. Dat is momenteel de leeftijd die we geven aan het heelal. De levensverwachting van mannen lag in 2020 op 78,5 jaar. Dat van vrouwen op 83,1 jaar. Ik vermoed dat de nonbinaire daar ergens tussen zullen zitten. Die levensperiode is niet zichtbaar op die absolute tijd-as. Zelfs het segment van alle generaties van de menselijke beschaving is niet toonbaar met de hoogste resolutie op het grootste blad papier dat van een printer kan rollen. Mijn bestaan is dus minder dan pietluttig in het licht van de het bestaan van het heelal, zelfs in het licht van het bestaan van de eerder genoemde boom in mijn tuin. Daarenboven weet ik dat de evolutie, die zich heeft gemanifesteerd gedurende die tijd, natuurlijk was. Het gebeurde gewoon. Het ontstaan onze soort is een gevolg van natuurlijke selectie, niet van culturele keuzes. We werden niet ontworpen door een grote architect, laat staan een witte man met een baard op een wolk. Het wordt tijd dat we het verschil leren kennen tussen de afbeelding van een idee van zingeving en de afbeelding zelf. Ligt daar de oorsprong van het religieus denken, in een ontspoord denkproces om bevestigend te antwoorden dat ons leven zin heeft?
Of troost God ons bij het besef dat ons bestaan dan toch geen zin heeft? Hij beslist uiteindelijk alles, en geeft ons op die manier zin aan ons bestaan.
Ikzelf vind noch zin, noch troost in een religieus denken. Ik zie vooral onzin. Ondanks elementen van mededogen, compassie, zorg en naastenliefde in elke godsdienst, blijf ik de balans maken dat de methodes die werden aangewend om die principes toegepast te krijgen, vooral het tegenovergestelde deden en doen: mensen doden. Op kleine schaal gebeurde dit door hen op weg te sturen met een schuldgevoel waardoor hun menszijn werd verkleind of vernietigd en op grote schaal door een oorlogen over te voeren over het dogmatische gelijk van de man op de wolk met letterlijk miljoenen doden tot gevolg. Neen, we zijn geen cultureel verschijnsel. We zijn een brok natuur dat zich naar voor heeft geworsteld omdat we “the fittest” waren. We zijn een brok onverklaarbare energie (sommigen toch), en dus zijn we ook god, met een kleine g. Als god een synoniem is van die onverklaarbare energie wat ik wel een fijne definitie vind. Dat is iets anders dan de Grote Goochelaar. De goocheltrucs zijn wonderlijk, de goochelaar niet.
De sterren ontmoedigen me niet, wel integendeel. Ook al ben ik niet meetbaar op de meetlat van het universum, ik put de energie om te bestaan, en dus mijn “zinvolheid”, uit de ervaring die ik nu beleef. De sterren doen mij ook dromen van al hetgeen er nog is en kan zijn. Ik associeer sterren met mogelijkheden. Met vele vormen van bestaan. Van planeten en zonnestelsels, van andere plekken waar de energie ook uitgekristalliseerd is in één of andere levensvorm. Ze voeden mijn creërende menselijke eigenschap door mij te tonen dat er plaats is om te creëren, om mens te zijn. Je zou het kunnen vergelijken met een fiets die zijn zinvolheid (deels) ontleent aan het bestaan van fietspaden, ook al weet de fiets niet hoe ver het fietspad loopt of waar het vandaan komt.
De sterren begeleiden me ook naar de spirituele kant van mijn bestaan. Niet dat ik enige kracht meen te ontwaren uit de stand van maan en sterren, de sterren brengen me, als ik er lang genoeg kan naar kijken, naar de vraag van de oorsprong. Wat kwam er voor de Big Bang? En was die big bang dan zo’n ontploffing zoals ik er ken vanuit die nucleaire testen? De wetenschap speurt naar dat beginpunt. Zoals ik al zei, is de consensus op dit moment dat het begint ergens op 13,7 miljard jaar moet bevinden. Dat exacte tijdstip interesseert me evenwel niet veel. Zelfs de vraag wat de voor de big bang kwam, is niet de essentie van mijn spiritualiteit. Als het begin van het heelal zoals we ze nu kennen, ook het begin is van de tijd en dus van het universum waarin wij bestaan, dan moet er in onze beleving iets zijn dat hier aan vooraf gaat, waarbij dat universum niet bestaat. Zo bekijk ik dat niet. Ik beschouw het niet weten van wat voor het begin kwam als een bestaansbeperking van mijn meetlat. Een echte meetlat bestaat gratie van het bestaan van de drie ruimtelijke dimensies. We gebruiken een meetlat om afstanden mee te meten. Ik kan met een meetlat het volume van mijn kamer bepalen. Als ik echter de temperatuur van de kamer wil meten, dan is mijn meetlat waardeloos. Stel dat ik in een universum leef waar de thermometer niet bestaat en de meetlat wel, dan kan ik nooit uitdrukken wat de warmte (of koude) is die ik voel in mijn kamer, terwijl ik perfect kan zeggen hoe groot ze is. En toch voel ik de temperatuur van de kamer. De warmte is geen verzinsel. Het is een waarneembaar iets (dat ik niet kan benoemen in een wereld waar de temperatuur niet in bestaat). Ook mijn fiets kent de lengte van het fietspad niet of wie het aangelegd heeft. Het is er gewoon en er is de ervaring dat het makkelijker rijden is op een fietspad dan door bos of weide, laat staan een rivier.
Zo benader ik de vraag naar de oorsprong van alles: we hebben de juiste meetlat niet. We leven in een universum dat het instrument niet bevat om te achterhalen wat er buiten dat universum en buiten de tijd ligt. Het woord buiten is misschien zelfs verkeerd gekozen, omdat het verwijst naar de dimensies van mijn meetlat, ruimte en tijd. Ik weet dat er iets is, omdat ik het universum waarin ik leef heb gedefinieerd en ik dus hierdoor ook gedefinieerd wat het universum niet is: alles wat buiten die definitie valt. Wat dat is, kan ik niet concreet benoemen, omdat ik het niet ken. Zoals ik warm en koud kan zeggen als beschrijving van een gewaarwording terwijl ik het woord temperatuur niet zou kennen. En is dat niet wat we met God bedoelen? Datgene dat we wel ervaren, zijnde ons bestaan, maar dat we niet kunnen verklaren. We kunnen de evolutie van eencelligen naar de homo sapiens sapiens wel uitleggen, maar niet waarom die eencellige er is en waar deze zijn, of het haar, of hen, energie vandaan haalt om die mens na zoveel jaren te worden? Energie dus. Of God. Begrippen waarvan we beseffen dat ze duiden op iets waar we de vinger niet op kunnen leggen. Mijn verstand, en bij uitbreiding mijn gevoel en mijn natuur, is niet in staat om te begrijpen, te voelen, te weten, waar ik vandaan kom en hoe energie zich in mij manifesteert om te doen wat ik doe, om te zijn wie ik ben.
Dat is mijn spiritueel denken: het geloven dat iets wat ik niet kan begrijpen omwille van mijn design, mij doet bestaan. Maar geen man op een wolk met een tafel met tien geboden. Daarvoor heb ik teveel “bewijzen” dat dit eerder een, weliswaar begrijpelijke, denkfout is die we maken terwijl we naar de sterren kijken.
Vanuit dat kader kan ik mijn vraag “zoeken naar de zin”herformuleren en zeggen: “zoeken naar de zin binnen mijn bestaan”en niet “zoeken naar de zin van mijn bestaan”.