Egel

Zomernacht. Nachthitte. Ze lagen zonder kleren op het gras van de grote open tuin. Dan voel je de natuur, zei ze. Ze kenden geen gène, waren complexloos, zoals de natuur zelf. Het gras was nog warm. De lucht erboven ook. Het was helder donker. Volle maan. En toch zag je hen amper. Ondefinieerbare kleurschakeringen van hun lichamen in het gras dat donkerde van bruin naar zwart. Boven hen de kosmos. Een ambitieuze geurkaars op de tafel van het verre terras verstoorde het zicht op het oneindige. Geen erg, want wie in de kosmos tuurt, vindt de eindigheid.

Ze deelden de sterren en ze deelden de maan. Ze deelden de tijd. Waardoor de nacht langer werd. Tijd wordt langer als je ze deelt. Ze vertelden. Over wat de dag had gebracht en de dag ervoor. Over wat morgen zou komen en de dag erna. Geen grote verhalen, geen ontzagwekkende avonturen. Die hadden ze niet nodig om elkaars gezelschap te verdragen. Ze zeiden niets over wat was in dat gras. Daar zwegen ze over. De werkelijkheid kan alleen ervaren worden. Ze voelden de tien centimeter afstand tussen hun lichamen. Het niet-contact. De leegte die vol voelde. De woorden die niet bestonden. Ze deelden hun aanwezigheid en vermenigvuldigden zo hun aandacht.

Hij vertelde over de constellaties boven hen. Ze luisterde omdat ze wou luisteren, niet om te weten. Wees naar die ster die niet bewoog. Meer gebeurde er niet. En toch was het zoveel.

Een egel kwam aangewaggeld, keek naar hen en begreep het niet. Hij kon immers niet naar boven kijken. Omdat egels niet op hun rug kunnen liggen. Egels kennen de kosmos niet. Ze zijn het.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *