Ze stond naakt in het deurgat van de kamer. De kamer was donker, de gang, helder. Haar silhouet was een zwarte uitsnijding in de warme kleur van de lampen achter haar. 2700 Kelvin, wist hij, maar hij keek niet naar het licht. Hij keek naar de vormen die hem zo bekend waren.
“Soms denken we snel en soms denken we traag”, zei ze met een vastbesloten stem. Ze had een boek gelezen. En zoals dat met goede boeken gaat, ze herkende zichzelf. Of wou ze zichzelf herkennen? Het was een vreemd moment om deze uitspraak te maken. Schilderij van Magritte.
Hij dacht snel, hoe kon het ook anders. Waar gaat dit naartoe? Krijgt deze avond een verrassende wending? Of wordt het een lang debat over de wereld en uiteindelijk over henzelf. Dat konden ze, lang debatteren over hoe ze de wereld zagen.
“Volg je je intuïtie soms? Dat is eigenlijk snel denken, volgens dat boek”, ging ze verder.
Er kwam niet direct een antwoord. Hij dacht dan toch traag. En dacht waarom hij niet sneller dacht. Was hij afgeleid? Hij vond haar mooi. Al sinds de eerste keer toen hij haar zag. De schoonheid van haar evidentie. Toen ze, in het quasi volledige donker, zich uitkleedde en zoals dat gaat, snel tussen de lakens dook, verhullend wat ze toen voor het eerst toonde. Waarmee ze hem uitnodigde voor die eerste ontdekkingstocht. Lang had hij gevreesd dat ontdekkingstochten altijd uitmonden in routineus reizen zoals de forens die gedachteloos op de dagelijkse trein stapt. Dat, eens je wist wat kwam, emoties zouden verdwijnen en vooral het geloof in elkaar zou verdampen. Weten verhindert immers de mogelijkheid om te geloven. Ook in elkaar.
Maar niets was minder waar. Hij kon dan wel perfect weten wat de vorm van haar lichaam was, hoe ze voelde en hoe deze reageerde op zijn aanraking, hij kwam nooit te weten hoe dat nu kwam. Ook niet over zichzelf. Hij was nochtans beslagen in de zinnelijke aanraking. De mystiek van de erotiek. Of eigenlijk het wonder van de natuur, in hem en in haar.
Het besef van het niet-weten maakte haar silhouet blijvend fascinerend. Naakt was ze wie ze was. Daar viel verder niets over te zeggen, laat staan over te oordelen. Het was een juk dat ze, geholpen door de tijd, had al lang afgegooid. Zelfs de culturele ballast die de zonde heette, was reeds lang gelost waardoor ze nu kon drijven op de oceaan van de werkelijkheid. Ze toonde zichzelf niet, ze was zichzelf, onverhuld. En toch een mysterie. Dat alles dacht hij, dus toch redelijk snel, toen hij naar haar keek in het heldere deurgat van de donkere kamer. Een roos is een roos is een roos is een roos.
“Ik denk snel”, zei hij uiteindelijk. Maar niet intuïtief, wou hij er nog achteraan gooien, maar hij zweeg. Hij had schrik dat een te diepgaand antwoord zou leiden naar hun debat over de wereld. En dat was nu wel het laatste waar hij naartoe wou. Haar wereld was boeiend genoeg voor één avond. Maar daarvoor moest ze de kamer binnenkomen.
“Dat vermoedde ik al”, zei ze lachend, waarna ze zoals gewoonlijk achteraan het bed onder het laken kroop en hij voelde hoe het silhouet opnieuw aan haar wonderlijke ontdekkingstocht begon.
Het licht op de gang brandt nog, dacht hij, maar ook nu vond hij zwijgen de betere optie.