Een zwarte spiegel strekte zich voor haar uit. Glad, zwart en oneindig lang, langs alle kanten. Zo stelde ze het zich voor. “Zo voel ik me”, dacht ze. Als een zwarte spiegel. Nutteloos in haar betekenis. Een spiegel die niets weerkaatst heeft geen rol te vervullen. In de nacht is het beeld van de dag afwezig. Ze voelde zich in haar nacht, met merries en al.
Ze zat aan de vijver waar ze anders zo graag in zwom. Het vertrouwde water dat haar en haar zorgen optilde, de rivierplanten die haar wonden balsemden. Wat verderop smeulde het vuur van het kamp nog na. Restant van de verhitte gesprekken van ervoor. Elk gelijk trekt met tegengestelde krachten aan de werkelijkheid van de wereld. Nu was elk gelijk gaan slapen. Ook waarheden worden moe.
Onbewust proefde haar teen van de koele waterspiegel. De teen veroorzaakte hierdoor een rimpeling op het perfecte oppervlak. En dan gebeurde het. Sterren begonnen te fonkelen. Een glimlach verscheen op haar lippen. Ze zag werelden ontstaan, planeten die zuurstofrijk rond zonnen draaiden. De overweldigende leegte van haar universum werd plots versierd met nieuwe mogelijkheden. Nieuw leven, aangewakkerd door een teen die zich nipte aan de vijver van kansen. Wat zou dat geven als ze haar hele lichaam in de strijd zou gooien? Ze deed haar jurk uit. Zacht liet ze zich in het water zakken. Op een tak zat een uil toe te kijken als badmeester van de melancholie.
De vloek van de zwarte spiegel werd doorbroken met haar billen en borsten. De uil draaide zijn kop zoals alleen uilen dat kunnen. De kosmos schitterende voor haar. De zwarte spiegel. Nieuw kleedje, bezet met de edelstenen van haar verbeelding.